U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Uitspraak 1: Geen recht op een WIA-uitkering en ZW-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Uitspraak 2: Het besluit van 5 augustus 2016 waarbij is vastgesteld dat het recht op een WGA-uitkering eindigt met ingang van 8 mei 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit waarmee bestreden besluit 2 wordt gewijzigd. Het gaat hier immers om een veel latere datum. Het besluit kan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb en wordt dus niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Aangevallen uitspraak 2 zal in zijn geheel worden vernietigd. Bestreden besluit 2 kan evenmin stand houden, voor zover daarin een onjuiste datum in geding is genoemd. Tevens zal worden bepaald dat deze uitspraak, waarin 30 maart 2015 is aangemerkt als juiste datum in geding, in de plaats zal treden van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 2.

Uitspraak



15/6701 WIA, 16/5093 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van

24 augustus 2015, 15/2971 (aangevallen uitspraak 1) en 23 juni 2016, 15/9407 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 10 mei 2017

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Betrokkene heeft bij brief van 18 maart 2017 nadere gronden ingediend.

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2 en een rapport van 27 juli 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een besluit van

5 augustus 2016 daarbij gevoegd.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft daarop gereageerd bij brief van 3 februari 2017.

Het onderzoek ter zitting in deze hoger beroepen heeft gevoegd plaatsgevonden op

29 maart 2017, waar betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel en

C.M. Papez, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene was werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week, toen hij zich op 14 juni 2011 ziek meldde met oorklachten. Het Uwv heeft naar aanleiding van betrokkenes aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij besluit van 25 april 2013 vastgesteld dat met ingang van 11 juni 2013 geen recht bestaat op een Wet WIA-uitkering. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

1.2.

Betrokkene heeft op 14 september 2013 verzocht het besluit van 25 april 2013 te heroverwegen en om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat er nog een ooroperatie en een prostaatoperatie in het verschiet zouden liggen. Tevens heeft betrokkene op 15 oktober 2013 een wijzigingsformulier ingezonden met de strekking dat zijn gezondheidssituatie per 10 juni 2011 is verslechterd. Bij besluit van 6 november 2013 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 25 april 2013 omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2014. Deze beslissing op bezwaar heeft de rechtbank bij uitspraak van 2 september 2014 vernietigd, omdat het Uwv naar haar oordeel heeft miskend dat betrokkene in bezwaar uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat hij een herbeoordeling per 14 september 2013 heeft beoogd te verzoeken. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

1.3.

Een arts van het Uwv heeft volgens het rapport van 21 november 2014 betrokkene gezien op het spreekuur van 19 november 2014, een anamnese afgenomen, de dossiergegevens bestudeerd, informatie ingewonnen bij de huisarts en bij de medisch specialist en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Na de verkregen informatie zijn nadere rapporten opgemaakt van 13, 14 en 16 januari 2015. Hierin is geconcludeerd dat betrokkene met ingang van 8 april 2014 volledig arbeidsongeschikt was in verband met een ziekenhuisopname en dat er op 13 januari 2015 weer duurzaam benutbare mogelijkheden waren. De arts van het Uwv heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld op 13 januari 2015 die geldig is vanaf 8 april 2014 en een FML die geldig is vanaf 13 januari 2015. Het Uwv heeft bij besluit van 27 januari 2015 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 8 april 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering omdat betrokkene vanaf die datum 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. In dat besluit is meegedeeld dat betrokkene de WGA-uitkering ontvangt tot

8 mei 2016. Betrokkene heeft het Uwv er vervolgens bij brief van 24 februari 2015 op gewezen dat volgens de uitspraak van de rechtbank een herbeoordeling per 14 september 2013 diende plaats te vinden. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 18 maart 2015 geconcludeerd dat betrokkene op en na 14 november 2013 tot

8 april 2014 niet als toegenomen arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2015 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2013 ongegrond verklaard en vastgesteld dat per 14 september 2013 geen recht op een Wet

WIA-uitkering is ontstaan (bestreden besluit 1). Daaraan is ten grondslag gelegd het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2015.

1.4.

Vervolgens heeft nader onderzoek plaatsgevonden door een arbeidsdeskundige, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 30 maart 2015. Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene met ingang van 30 mei 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Tevens is meegedeeld dat betrokkene vanaf 8 mei 2016 geen WGA-uitkering meer krijgt. Het tegen het besluit van 30 maart 2015 gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 11 november 2015 (bestreden besluit 2), waarbij het Uwv nader heeft bepaald dat betrokkene met ingang van

13 januari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daaraan liggen ten grondslag rapporten van 14 oktober 2015 en van 4 november 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderscheidenlijk een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

2.1.

Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische situatie van betrokkene in de periode van 14 september 2013 tot 8 april 2014 niet is gewijzigd ten opzichte van zijn medische situatie op 11 juni 2013, zodat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA . Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is zorgvuldig verricht en er zijn geen aanknopingspunten dat het medisch oordeel onjuist is. Het Uwv heeft zich in beroep terecht op het standpunt gesteld dat voor betrokkene in de periode van 14 september 2013 tot

8 april 2014 evenmin recht is ontstaan op een ZW-uitkering.

2.2.

De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat als datum in geding heeft te gelden de datum met ingang waarvan een uitkering wordt beëindigd. Dit betekent volgens de rechtbank dat 8 mei 2016 als datum in geding heeft te gelden en dat het Uwv ten onrechte geen medische beoordeling heeft verricht, teneinde de belastbaarheid van betrokkene per 8 mei 2016 vast te stellen. Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brieven van de KNO-arts van

30 maart 2015 en de informatie van de neuroloog van 21 en 25 september 2015 bij de beoordeling heeft betrokken.

3.1.1.

Betrokkene kan zich niet verenigen met aangevallen uitspraak 1, omdat het volgens hem onzorgvuldig is dat hij niet door een verzekeringsarts is gezien in de periode van

1 maart 2013 tot 19 november 2014. Betrokkene is van mening dat niet alleen in de periode van opname in verband met de ooroperatie op 8 april 2014, maar ook in de periode daarvoor, sprake was van toegenomen en volledige arbeidsongeschiktheid. De oorklachten waren in die periode ernstig, wat volgens betrokkene kan worden opgemaakt uit de brieven van de

KNO-artsen. Zo heeft KNO-arts H.A.Westerbeek met zijn brief van 9 oktober 2013 betrokkene al verwezen voor een ooroperatie, aldus betrokkene. Uit het journaal van de huisarts van 15 november 2013 blijkt dat betrokkene op 10 oktober 2013 last had van schouderklachten en op 29 oktober 2013 last had van vermoeidheid en trillen op de benen. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen.

3.1.2.

Het Uwv heeft verzocht aangevallen uitspraak 1 te bevestigen.

3.2.1.

Het Uwv kan zich niet verenigen met aangevallen uitspraak 2 wegens de door de rechtbank gehanteerde datum in geding van 8 mei 2016. Daarmee is het Uwv het niet eens, niet alleen op grond van hoofdstuk 6B van de interne Uwv-richtlijnen Theoretische schatting bij (her)beoordeling WIA-aanspraken; heroverweging in bezwaar (interne richtlijn), maar ook omdat het gevolg van de uitspraak van de rechtbank is dat van het Uwv wordt verwacht dat er een medische en arbeidskundige beoordeling dient plaats te vinden met betrekking tot een datum in de verre toekomst, wat volgens het Uwv leidt tot een zogeheten glazen bol beslissing. De interne richtlijn bepaalt dat indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking waarbij is vastgesteld dat de verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de dag waarop de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt meer dan zes maanden na de datum van de beschikking, de datum van de beschikking wordt aangemerkt als de datum in geding. Dat geldt volgens deze interne richtlijn ook als in de beschikking uitdrukkelijk staat vermeld dat bij onveranderde omstandigheden het recht op een WGA-uitkering eindigt op de datum waarop de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt. In dit geval brengt dit volgens het Uwv met zich dat als datum in geding dient te worden aangemerkt 30 maart 2015, zijnde de datum van het primaire besluit.

3.2.2.

Betrokkene heeft verzocht aangevallen uitspraak 2 te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Aangevallen uitspraak 1

4.1.2.

Hoewel betrokkene in de periode van 1 maart 2013 tot 19 november 2014 niet is gezien door een arts van het Uwv, leidt deze omstandigheid in dit geval niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Een arts van het Uwv heeft betrokkene op

19 november 2014 gezien op het spreekuur, lichamelijk en psychisch onderzoek gedaan, een uitgebreide anamnese afgenomen van betrokkene, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector opgevraagd en bij haar beoordeling betrokken. Daarna heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen. Niet is gebleken dat de artsen van het Uwv klachten of relevante informatie hebben gemist dan wel geen goed beeld hadden van de medische situatie van betrokkene. De vermelding van schouderklachten, vermoeidheid en trillen in oktober 2013 in het huisartsenjournaal van

15 november 2013, levert geen aanknopingspunten op voor een urenbeperking. Dit huisartsenjournaal geeft weliswaar een beeld van steeds wisselende klachten, maar het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat dit beeld niet is gewijzigd sinds de beoordeling van de medische situatie op 6 juni 2013. De verzekeringsarts heeft in haar rapport bovendien kenbaar rekening gehouden met schouderklachten. De dossierstudie omvat ook dit journaal van de huisarts. Vanaf 8 april 2014 waren er wegens de tweedaagse opname voor de operatie voor betrokkene volgens deze arts geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Dat de oorklachten dermate belemmerend waren dat ook voorafgaande aan de operatie van 8 april 2014 sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, wordt op basis van de beschikbare gegevens niet aannemelijk geacht. Dat KNO-arts Westerbeek betrokkene op 9 oktober 2013 heeft verwezen naar het UMC voor een eventuele operatie wil nog niet zeggen dat vanaf dat moment sprake is geweest van een wezenlijke verslechtering van de medische situatie van betrokkene. De aan het UMC verbonden KNO-arts Kamalski heeft in zijn brief van 24 januari 2014 vermeld dat het beeld met andere antibiotica al een stuk rustiger was geworden en dat bij tot rust komen van het beeld een operatie niet nodig zal zijn. Bovendien heeft hij vermeld dat de pijnklachten die betrokkene toen ervaarde uitgebreider zijn dan hij alleen kan verklaren met de chronische oorinfectie. Er zijn dus geen redenen om voor de periode gelegen voor 8 april 2014 een urenbeperking dan wel volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen.

4.1.3.

De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Uwv zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat voor betrokkene in de periode van 14 september 2013 tot

8 april 2014 geen recht op Wet WIA-uitkering en evenmin recht op een ZW-uitkering is ontstaan. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt dan ook niet. Aangevallen uitspraak 1 zal worden bevestigd.

4.2.1.

Aangevallen uitspraak 2

4.2.2.

Het standpunt van het Uwv dat 8 mei 2016 niet heeft te gelden als datum in geding wordt onderschreven. Het bestreden besluit 2 heeft betrekking op een door het Uwv vastgestelde wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 januari 2015. Daarover gaat dit geschil. Dat in het besluit van 30 maart 2015 vermeld is dat de LGU loopt tot

8 mei 2016, vloeit voort uit artikel 56 van de Wet WIA en zal tot nadere besluitvorming leiden, zoals het Uwv in hoger beroep afdoende heeft toegelicht. Het Uwv heeft zich nader op het standpunt gesteld dat 30 maart 2015 als datum in geding heeft te gelden. Hoewel de besluitvorming van het Uwv verwarrend is geweest doordat hij gedurende de procedure diverse malen van standpunt is gewisseld over de datum in geding en de interne richtlijn pas op een laat moment in het geding heeft gebracht, wordt vastgesteld dat vergeleken met de in bestreden besluit 2 gehanteerde datum van 13 januari 2015, de datum 30 maart 2015 voor betrokkene niet ongunstiger is. Met laatstgenoemde datum wordt voor een langere termijn een arbeidsongeschiktheid van 100% aangenomen, wat in die zin in lijn ligt met het standpunt van betrokkene dat hij bestrijdt dat sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Dit betekent dat het standpunt van het Uwv, dat in dit geval dient te worden uitgegaan van 30 maart 2015 als datum in geding, wordt aanvaard.

4.2.3.

Dit brengt met zich dat het besluit van 5 augustus 2016 waarbij is vastgesteld dat het recht op een WGA-uitkering eindigt met ingang van 8 mei 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit waarmee bestreden besluit 2 wordt gewijzigd. Het gaat hier immers om een veel latere datum. Het besluit kan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht en wordt dus niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken.

4.2.4.

Het voorgaande betekent tevens dat dient te worden beoordeeld of het Uwv met juistheid heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 30 maart 2015 minder dan 35% bedraagt. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, aangezien betrokkene geen argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van de medische en arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2, waaraan de in 1.3 en 1.4 genoemde rapporten ten grondslag liggen.

4.2.5.

Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Voor de duidelijkheid zal aangevallen uitspraak 2 in zijn geheel worden vernietigd. Bestreden besluit 2 kan evenmin stand houden, voor zover daarin een onjuiste datum in geding is genoemd. Dit betekent dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat bestreden besluit 2 zal worden vernietigd voor zover daarin 30 mei 2015 als datum in geding is opgenomen. Tevens zal worden bepaald dat deze uitspraak, waarin 30 maart 2015 is aangemerkt als juiste datum in geding, in de plaats zal treden van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 2.

5. Er is gezien het overwogene over aangevallen uitspraak 2, aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van betrokkene, in bezwaar begroot op € 990,-, in beroep begroot op € 990, en in hoger beroep ook begroot op € 990,- aan kosten van rechtsbijstand, dus in totaal

€ 2.970,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt aangevallen uitspraak 1;

vernietigt aangevallen uitspraak 2;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 november 2015 voor zover daarin als datum in geding is genoemd 13 januari 2015;

stelt de datum in geding vast op 30 maart 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 11 november 2015;

veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.970,-;

bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 169,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en B.M. van Dun en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) I.G.A.H. Toma

KP


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature