Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vordering uit onverschuldigde betaling. Criterium voor toewijsbaarheid.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.168.862/01

arrest van 27 september 2016

in de zaak van

LAVG Zuid B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als LAVG Zuid,

advocaat: mr. D.E.M.P.J. Reijnart te Weert,

tegen

[geïntimeerde] , h.o.d.n. [geïntimeerde] Advocatuur,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. H.A. Stein te Breda ,

op het bij exploot van dagvaarding van 8 april 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 februari 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , gewezen tussen LAVG Zuid als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3097896 CV EXPL 14-3351)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep;

de memorie van grieven met producties;

de memorie van antwoord met producties;

de akte van LAVG Zuid;

de antwoordakte van [geïntimeerde] ;

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1.

LAVG Zuid heeft in opdracht van [geïntimeerde] op 6 juni 2012 een dagvaarding betekend in een zaak van [cliënt] h.o.d.n. [handelsnaam] (verder te noemen: [cliënt] ) tegen [Europe] Europe B.V., bij LAVG Zuid geregistreerd onder dossiernummer [dossiernummer 1] . LAVG Zuid heeft voor deze werkzaamheden aan [geïntimeerde] een bedrag van € 305,24 gedeclareerd (factuur d.d. 12 juni 2012, productie 1 inleidende dagvaarding).

3.1.2.

Voormelde dagvaarding had betrekking op een kort geding tussen [cliënt] en [Europe] Europe B.V. [geïntimeerde] verleende in die zaak juridische bijstand aan [cliënt] en heeft voor die werkzaamheden aan [cliënt] een bedrag van € 5.243,61 in rekening gebracht.

[cliënt] heeft deze factuur niet betaald. [geïntimeerde] heeft vervolgens aan LAVG Zuid op 17 september 2012 opdracht gegeven (bij LAVG Zuid geregistreerd onder dossiernummer [dossiernummer 2] ) om zijn declaratie bij [cliënt] te incasseren.

In het kader van die opdracht heeft LAVG Zuid op 28 december 2012 een dagvaarding aan [cliënt] betekend. In de daarop volgende kantongerechtsprocedure is door [cliënt] verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde] .

De hier bedoelde kantongerechtsprocedure is op 3 april 2013 ambtshalve door de kantonrechter geroyeerd, nadat [cliënt] (op 5 maart 2013) failliet was verklaard.

LAVG Zuid heeft in verband met haar werkzaamheden in de hier bedoelde zaak aan [geïntimeerde] een bedrag van € 621,36 in rekening gebracht (factuur d.d. 17 mei 2013, productie 2 inleidende dagvaarding).

3.1.3.

Op 25 februari 2013 heeft LAVG Groningen een bedrag van € 8.551,95 overgemaakt aan LAVG Zuid, onder vermelding van dossiernummer [dossiernummer 1] . LAVG Zuid heeft vervolgens op 6 maart 2013 een brief (productie 4 inleidende dagvaarding) gezonden aan [geïntimeerde] met de volgende inhoud:

Dossier: [dossiernummer 1] /AvG

Betreft: / [Europe] Europe B.V.

[vestigingsplaats] , 6 maart 2013

Geachte heer/mevrouw,

In opgemelde zaak hebben wij heden een bedrag ad € 8.551,95 ontvangen. Bij controle is gebleken dat er nog een 4-tal nota’s door u te betalen open staan, in totaal een bedrag ad € 594,18. Wij gaan, zonder tegenbericht van u binnen 5 dagen, een bedrag ad € 7.957,77 aan u doorbetalen.

Met vriendelijke groet, (…)

LAVG Zuid heeft het in deze brief genoemde bedrag van € 7.957,77 vervolgens daadwerkelijk doorbetaald aan [geïntimeerde] . Het ingehouden bedrag van € 594,18 heeft betrekking (blijkens productie 5 bij inleidende dagvaarding) op een viertal facturen, waaronder de voormelde factuur in de zaak met dossiernummer [dossiernummer 1] ten bedrage van

€ 305,24.

3.1.4.

Op 17 april 2013 (productie 4 inleidende dagvaarding) verzoekt LAVG Groningen aan LAVG Zuid om het bedrag van € 8.551,95 terug te storten omdat het bedrag niet bestemd is voor dossiernummer [dossiernummer 1] . LAVG Zuid stuurt vervolgens aan [geïntimeerde] een brief, gedateerd 14 mei 2013 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) met de volgende inhoud:

Dossier: [dossiernummer 1] /PL

Betreft: / [Europe] Europe B.V.

Uw ref:

[vestigingsplaats] , 14 mei 2013

Geachte heer/mevrouw

In maart jl. heeft u van ons een bedrag van € 7.957,77 ontvangen (zie bijlage). Wij waren in de veronderstelling dat dit bedrag bestemd was voor bovenstaande zaak.

Echter ontvangen wij van degene waar het bedrag vandaan komt dat hier sprake is van een vergissing en zij verzoeken daarom het bedrag retour.

Daarom willen wij u verzoeken om bovenstaand bedrag aan ons terug te storten, zodat wij het weer kunnen terugstorten naar waar het vandaan komt.

Onze excuses voor deze omissie en in afwachting van uw betaling.

Met vriendelijke groet (…)

3.1.5.

Bij brief van 5 november 2013 (productie 5 inleidende dagvaarding) is [geïntimeerde] door LAVG Zuid in gebreke gesteld ter zake van de terugbetaling van het overgemaakte bedrag van € 7.957,77 (op de grond dat dit onverschuldigd was betaald) alsmede ter zake van de voormelde facturen tot een totaalbedrag van € 594,18 en ter zake van een aantal overige openstaande facturen, waaronder de voormelde factuur in de zaak met dossiernummer [dossiernummer 2] ad € 621,36.

3.1.6.

[geïntimeerde] heeft de voormelde bedragen onbetaald gelaten.

LAVG Zuid heeft het voormelde bedrag van € 8.551,95 aan LAVG Groningen terugbetaald.

3.2.

LAVG Zuid vordert in de onderhavige procedure van [geïntimeerde] :

- het overgemaakte bedrag ad € 7.957,77,

- de declaratie d.d. 17 maart 2013 ad € 621,36,

- de vier aanvankelijk verrekende declaraties ad € 594,18,

- een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,67,

alsmede de wettelijke handelsrente over € 621,36 vanaf 17 juni 2013 en over € 8.551,95 vanaf 15 november 2013.

3.3.

De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep, de vordering van LAVG Zuid toegewezen wat betreft de onbetaald gebleven factuur d.d. 17 mei 2013 ten bedrage van

€ 621,36 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 juni 2013. De kantonrechter heeft de vorderingen van LAVG Zuid voor het overige afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

3.4.

LAVG Zuid kan zich met het vonnis van de kantonrechter, voor zover daarin haar vorderingen zijn afgewezen, niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.

De eerste grief is gericht tegen de afwijzing van het overgemaakte bedrag van

€ 7.957,77. De tweede grief is gericht tegen de afwijzing van het aanvankelijk verrekende bedrag van € 594,18. De derde grief is gericht tegen de proceskostenbeslissing.

3.5.

[geïntimeerde] heeft als verweer primair aangevoerd dat LAVG Zuid niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Zij baseert zich hierbij op het volgende.

LAVG Zuid is per 1 juli 2015 opgehouden te bestaan als gevolg van een fusie met LAVG Zuid Holding B.V. waarbij LAVG Zuid Holding de verkrijgende rechtspersoon was.

Laatstgenoemde vennootschap is met ingang van 26 augustus 2015 ontbonden en haar registratie is op 3 november 2015 beëindigd in verband met het einde van de liquidatie.

3.6.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Tussen partijen staat vast dat LAVG Zuid in de loop van de procedure in hoger beroep is opgehouden te bestaan. LAVG Zuid heeft onbetwist gesteld dat als gevolg van een fusie met LAVG Zuid Holding B.V. sprake is geweest van rechtsopvolging onder algemene titel.

Anders dan [geïntimeerde] veronderstelt sluit het voorgaande niet uit dat het geding op naam van LAVG Zuid als oorspronkelijke procespartij wordt voortgezet (HR 15 juni 2001 ECLI:NL:HR:2001:AB2174). Het standpunt van [geïntimeerde] dat, indien de eisende partij hangende de procedure is opgehouden te bestaan, deze partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering indien de procedure op haar naam wordt voortgezet, vindt geen steun in de wet.

Dat sprake is van vereffening na ontbinding van de rechtsopvolger van LAVG Zuid maakt dit niet anders (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762).

Dit betekent dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van [geïntimeerde] moet worden verworpen.

3.7.

De eerste grief van LAVG Zuid is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van het door LAVG Zuid van [geïntimeerde] gevorderde bedrag ad € 7.957,77 op grond van onverschuldigde betaling.

De kantonrechter heeft die vordering – onder verwijzing naar HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4569 – afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de betaling door LAVG Zuid aan [geïntimeerde] een onmiskenbare vergissing betrof.

3.8.

De tegen dit oordeel gerichte grief is terecht aangevoerd. Het door de kantonrechter aangehaalde arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op de vraag of een betaling die onverschuldigd aan een gefailleerde c.q. aan de curator in een faillissement wordt gedaan, onverkort moet worden gerestitueerd, dan wel moet worden aangemerkt als een concurrente boedelschuld. Voor die situatie is door de Hoge Raad beslist dat de curator alleen dán verplicht is het onverschuldigd betaalde bedrag onverkort te restitueren (dat wil zeggen: zo spoedig mogelijk , zonder de afwikkeling van de boedel af te wachten en met voorbijgaan aan aanspraken van andere boedelcrediteuren) indien sprake is van een onmiskenbare vergissing, zoals door de Hoge Raad nader is gespecificeerd in voormeld arrest.

Een dergelijke (faillissement)situatie doet zich in de onderhavige zaak tussen LAVG Zuid en [geïntimeerde] niet voor.

3.8.

Naar het oordeel van het hof staat vast dat voormeld bedrag van € 7.957,77 onverschuldigd door LAVG Zuid aan [geïntimeerde] is betaald. Immers: ingevolge de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht diende LAVG Zuid de vordering die [geïntimeerde] op [cliënt] had te incasseren en de van [cliënt] ontvangen bedragen aan [geïntimeerde] af te dragen. Vast staat dat het door LAVG Zuid aan [geïntimeerde] betaalde bedrag niet afkomstig was van [cliënt] ( [cliënt] heeft immers niets op de factuur van [geïntimeerde] betaald), maar betrekking had op een geheel andere zaak (blijkens de niet betwiste productie 6 bij de inleidende dagvaarding was het een betaling van [Y.] I BV, gevestigd op het adres [adres] in [plaats] , met betalingskenmerk 3CC811.A3479 P.Gobl).

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat LAVG Zuid aan [geïntimeerde] heeft betaald zonder rechtsgrond als bedoeld in artikel 6:203 BW en dat LAVG Zuid recht heeft op terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag. Met de aanspraak van LAVG Zuid op terugbetaling is haar belang bij die vordering gegeven. Dat LAVG Zuid harerzijds dit bedrag aan een ander zal moeten betalen en/of heeft (terug)betaald doet aan dat belang niet af. Het verweer van [geïntimeerde] , dat LAVG Zuid bij haar vordering geen voldoende belang zou hebben, wordt verworpen. Hetzelfde geldt voor het in eerste aanleg door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat de betaling door LAVG als ‘bedrijfsongeval’ volledig in de risicosfeer van LAVG ligt (7 cva). Zelfs al zou de betaling door LAVG zijn terug te voeren op een administratie die niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 1 van de Administratie Verordening Gerechtsdeurwaarders worden gesteld, zoals door [geïntimeerde] wordt gesteld en door LAVG wordt betwist, dan geldt nog steeds dat de betaling aan [geïntimeerde] zonder rechtsgrond is geschied.

3.9.

Het voorgaande brengt mee dat grief 1 gegrond is, dat het vonnis waarvan beroep, voor zover betrekking hebbend op de afwijzing van het bedrag van € 7.957,77 niet in stand kan blijven en dat het hof – opnieuw rechtdoende - alsnog het gevorderde bedrag zal toewijzen.

De gevorderde wettelijke handelsrente (ex art. 6:119a BW) over het onverschuldigd betaalde bedrag is niet toewijsbaar nu het niet gaat om een vordering uit hoofde van een handelsovereenkomst. Het hof zal de gewone wettelijke rente (ex art. 6:119 BW) toewijzen zoals gevorderd, vanaf 15 november 2013.

Het hof passeert het in eerste aanleg door [geïntimeerde] gevoerde verweer (9 cva) dat LAVG geen aanspraak kan maken op vergoeding van rente en kosten omdat deze procedure het gevolg is van de ondeugdelijke administratie van LAVG. [geïntimeerde] miskent hiermee dat hij door LAVG per brief van 5 november 2013 in gebreke is gesteld ter zake de terugbetaling van het voormelde bedrag.

3.10.

Ook de tweede grief van LAVG Zuid is gegrond. Vast staat dat de door LAVG Zuid aan [geïntimeerde] gefactureerde bedragen ad in totaal € 594,18 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) onbetaald zijn gebleven. LAVG Zuid meende voormeld bedrag weliswaar te kunnen verrekenen met het van LAVG Groningen ontvangen bedrag van € 8.551,95, maar die verrekening heeft niet kunnen plaatsvinden omdat [geïntimeerde] niet gerechtigd bleek te zijn tot het bedrag van € 8.551,95.

[geïntimeerde] dient het bedrag van € 594,18 alsnog te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 november 2013 zoals gevorderd.

Het hof zal, opnieuw rechtdoende, aldus beslissen.

3.11.

Tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is niet gegriefd, zodat die beslissing in hoger beroep niet aan de orde is.

3.12.

[geïntimeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Dit betekent dat ook de derde grief van LAVG Zuid slaagt.

4 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, behoudens voor zover [geïntimeerde] daarin – uitvoerbaar bij voorraad – is veroordeeld om aan LAVG Zuid een bedrag te betalen van

€ 621,36 met de wettelijke handelsrente over dit bedrag;

in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [geïntimeerde] om aan LAVG Zuid wegens onverschuldigde betaling een bedrag te betalen van € 7.957,77, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 november 2013 tot de dag der voldoening;

veroordeelt [geïntimeerde] voorts om aan LAVG Zuid wegens onbetaald gebleven facturen een bedrag te betalen van € 594,18, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf 15 november 2013 tot de dag der voldoening;

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 621,36, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 17 juni 2013 tot de dag der algehele voldoening;

wijst af het meer of anders gevorderde;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van LAVG Zuid als volgt:

- wat betreft de eerste aanleg op € 539,52 voor verschotten en op € 544,- voor salaris

gemachtigde;

- wat betreft het hoger beroep op € 788,84 voor verschotten en op € 948,- voor salaris

advocaat,

en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

verklaart de voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, M.G.W.M. Stienissen en G.A.M. Peper en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2016.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature