Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Huurovereenkomst bedrijfsruimte. Brengt de opzegging van de dealerovereenkomst tussen de huurder en Ford de opzegging van de huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder mee?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.176.776/01

arrest van 1 november 2016

in de zaak van

[Vastgoed] Vastgoed B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,

appellante,

verder: [appellante] ,

advocaat: mr. J.C.B.C. Geerts te Rosmalen,

tegen:

1 Autobedrijf [geïntimeerde 1] B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,

verder: [geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] Holding B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 3] ,

verder: [geïntimeerde 2] ,

geïntimeerden,

verder ook gezamenlijk: [geïntimeerden] ,

advocaat: mr. J.A. Vermeeren te Etten-Leur,

op het bij exploot van dagvaarding van 6 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter te Tilburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis van 8 april 2015 tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3534629 CV EXPL 14-8413)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 10 december 2014.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 6 juli 2015;

- de memorie van grieven van [appellante] van 24 november 2015 met producties en

eiswijziging;

- de memorie van antwoord van [geïntimeerden] van 2 februari 2016 met producties;

- de akte van [appellante] van 15 maart 2016 met producties;

- de antwoordakte van [geïntimeerden] van 12 april 2016 met een productie.

Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4 De beoordeling

4.1

De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 8 april 2015 onder 3.1 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt:

[geïntimeerde 1] heeft ten behoeve van de exploitatie van een bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] een dealerovereenkomst (hierna: de dealerovereenkomst) gesloten met Ford Nederland BV (hierna: Ford).

Artikel 18 van de dealerovereenkomst luidt -voor zover van belang- als volgt: “18.1 Deze Overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en beide partijen zijn gerechtigd deze Overeenkomst ten aanzien van één of meerdere contractspartijen vrijelijk op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twee jaar, zulks onverminderd de verplichting voor Ford als bedoeld in artikel 18. 7. (…) 18.7 De kennisgeving waarmee de Overeenkomst wordt opgezegd of ontbonden, dient schriftelijk te zijn. Indien Ford de Overeenkomst beëindigt, dient de kennisgeving uitvoerig de objectieve en doorzichtige redenen voor de beëindiging te bevatten (…)”

[appellante] en [geïntimeerde 1] hebben op 14 oktober 2011 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] (hierna: het gehuurde te noemen), voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 oktober 2011.

Artikel 10.4 van de huurovereenkomst luidt als volgt: “Indien het Ford-dealerschap ten gevolge van een beslissing van Ford Nederland ten aanzien van het gehuurde wordt beëindigd, heeft huurder het recht de huurovereenkomst zonder bijkomende kosten te beëindigen per datum van beëindiging van het Ford-dealerschap. (…)”

[geïntimeerde 2] heeft zich naast [geïntimeerde 1] als hoofdelijk schuldenaar garant gesteld voor een juiste nakoming door [geïntimeerde 1] van de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst en heeft de huurovereenkomst mede ondertekend.

In een brief van Ford van 28 september 2012 aan Autobedrijf [geïntimeerden] [vestigingsplaats 4] BV, [geïntimeerde 1] , Autobedrijf [geïntimeerden] [vestigingsplaats 1] BV, Autobedrijf [geïntimeerden] [vestigingsplaats 5] BV en Autobedrijf [geïntimeerden] [vestigingsplaats 3] BV is het volgende vermeld: “Zoals u weet maakt een aanzienlijk aantal van de huidige Ford Dealerbedrijven thans onvoldoende rendement. Vanwege de huidige financiële en economische crises en de daarmee samenhangende slechte financiële resultaten binnen het Ford Dealernetwerk achten wij het noodzakelijk dat dealernetwerk in een aantal regio’s te herstructureren door middel van onder meer een vermindering van het aantal erkende verkooppunten (…) Voornoemde herstructurering heeft voor u concreet tot gevolg dat wij op grond van artikel 18.1 van uw Ford Dealerovereenkomst deze gedeeltelijk opzeggen en wel met betrekking tot de erkende verkooppunten te [vestigingsplaats 2] , [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 5] . Hierbij zullen wij de contractuele opzegtermijn van twee jaar in acht nemen, hetgeen betekent dat uw Ford Dealerovereenkomst ter zake voornoemde erkende verkooppunten eindigt op 28 september 2014. (…) Zoals het er op dit moment naar uitziet zullen de regio’s [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 1] bij het primaire verzorgingsgebied [vestigingsplaats 4] e.o. gaan behoren. (…) Voor het geval in de toekomst blijkt dat een goede bediening van het gehele primaire verzorgingsgebied [vestigingsplaats 4] e.o. toch niet uitsluitend vanuit [vestigingsplaats 4] gerealiseerd kan worden, behouden wij ons uitdrukkelijk het recht voor u te verplichten tot het openen van een additioneel erkend verkooppunt in dit primaire verzorgingsgebied. (…)”

[geïntimeerde 1] heeft bij aangetekende brief van 31 oktober 2012 de huurovereenkomst met [appellante] opgezegd. In deze brief is het volgende vermeld:

“Onlangs bereikte ons het bericht van Ford Nederland B.V., inhoudende de mededeling dat zij vanwege financieel noodzakelijke herstructurering de Ford dealerovereenkomst met betrekking tot onder meer het erkende verkooppunt in het van u gehuurde pand aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] opzegt tegen 28 september 2014. Een kopie van de brief van Ford Nederland BV d.d. 28 september jl. treft u volledigheidshalve bijgaand aan. Gelet op het bovenstaande zeggen wij met een beroep op artikel 10. 3 [bedoeld is: 10.4] van de huurovereenkomst deze huurovereenkomst op tegen (eveneens) 28 september 2014. (…)”

Bij brief van 22 november 2012 aan (onder andere) [geïntimeerde 1] heeft [appellante] de opzegging van de huurovereenkomst bevestigd en daartegen bezwaar gemaakt. In dat verband heeft [appellante] in haar brief het volgende bericht: “Voorts vermeldt de opzeggingsbrief van 28 september 2012 van Ford Nederland dat men voornemens is per 1 oktober 2014 [vestigingsplaats 2] te laten gaan behoren tot het primaire verzorgingsgebied van [vestigingsplaats 4] . Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 10.4 dat het Ford-dealerschap ten gevolge van een beslissing van Ford Nederland ten aanzien van het gehuurde wordt beëindigd. De opzegging is derhalve niet alleen onregelmatig, doch ook feitelijk ongegrond omdat het dealerschap voor [vestigingsplaats 2] niet eindigt. Wij verzoeken u dan ook te bevestigen dat u onverkort, ook na 28 september 2014, zult willen voortgaan met de betaling van de huur.”

Bij brief van mr. Vermeeren van 30 januari 2013 heeft [geïntimeerde 1] het verweer van [appellante] tegen de opzegging weersproken.

Met ingang van 1 september 2014 heeft [geïntimeerde 1] op een andere locatie in [vestigingsplaats 2] een nieuwe bedrijfsruimte gehuurd.

Op onderdeel a) van deze vaststelling heeft de eerste grief van [appellante] betrekking. Deze komt hierna in 4.5 aan de orde. De overige onderdelen van de vaststelling zijn niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep daar van uitgaat.

4.2

Bij dagvaarding van 13 oktober 2014 heeft [appellante] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerden] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellante] dat de opzegging van de huurovereenkomst per 28 september 2014 niet rechtsgeldig is, zodat de huurovereenkomst ten aanzien van het gehuurde in stand gebleven is en voortduurt tot 1 oktober 2016.

Op grond daarvan vorderde [appellante] in eerste aanleg, samengevat,

- een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] hoofdelijk verplicht is tot doorbetaling van de huur

en [geïntimeerde 1] tot nakoming van de overige verplichtingen als huurder tot en

met 30 september 2016,

- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van de huur (met indexering) tot en

met 30 september 2016, vermeerderd met de wettelijke handelsrente

- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot vergoeding van de schade die [appellante] lijdt

als gevolg van de onregelmatige opzegging van de huurovereenkomst en het vanaf 1 januari

2013 niet overeenkomstig de huurovereenkomst gebruiken van het gehuurde, op te maken

bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;

- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.

Daarnaast heeft [appellante] een incidentele vordering ingesteld bij wege van voorlopige voorziening, voor de duur van de procedure, die neerkomt op de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot doorbetaling van de huur (met indexering), vermeerderd met de wettelijke handelsrente.

[geïntimeerden] heeft deze vorderingen gemotiveerd bestreden.

4.3

Bij tussenvonnis van 10 december 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 3 februari 2015 heeft plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 8 april 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] in de hoofdzaak als ongegrond afgewezen en daarom ook de incidentele vordering afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de hoofdzaak en van het incident.

4.4

In hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd zodat deze thans luidt:

I. voor recht te verklaren dat ondanks de gedane opzegging geïntimeerden hoofdelijk verplicht zijn ook na 28 september 2014 tot doorbetaling van de overeengekomen huur voor de bedrijfsruimte aan de [adres] te ( [postcode] ) [vestigingsplaats 2] , alsmede tot nakoming van de overige verplichtingen van [geïntimeerde 1] BV als huurder, zulks tot aan de contractueel overeengekomen einddatum, zijnde 30 september 2016;

II. geïntimeerden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, primair ten titel van nakoming en subsidiair ten titel van schadevergoeding wegens dwaling, te veroordelen om aan appellante vanaf 6 november 2014 tot en met 30 september 2016 te betalen: de overeengekomen maandelijkse huurprijs, zijnde € 14.166,66, te vermeerderen met btw en vanaf 1 januari 2015 ook vermeerderd met de overeengekomen indexering, zulks vermeerderd met de wettelijke (handels)rente daarover, steeds vanaf de vervaldatum tot de dag der algehele betaling;

III. alsmede om geïntimeerden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de schade die appellante lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de onregelmatige, ontijdige opzegging van de huurovereenkomst van partijen en ten gevolge van het vanaf 1 januari 2013 niet of niet behoorlijk zelf gebruiken van het gehuurde conform de bestemming, zijnde deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding, zijnde 13 oktober 2014, tot de dag der algehele vergoeding;

IV. met veroordeling hoofdelijk van geïntimeerden in de kosten van beide instanties, zowel in de zaak ten gronde als in het incident, vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de vijftiende dag na de dag van de uitspraak, alsmede geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de nakosten, indien geïntimeerden binnen twee weken na daartoe te zijn aangemaand in gebreke blijven met voldoening aan de uit te spreken veroordeling.

Tegen de eiswijziging heeft [geïntimeerden] geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet geen reden deze niet toelaatbaar te achten, zodat verder de aldus gewijzigde vordering aan de orde is.

4.5

Als onderdeel a) van de vaststelling van de feiten heeft de kantonrechter opgenomen dat [geïntimeerde 1] ten behoeve van de exploitatie van een bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] een dealerovereenkomst heeft gesloten met Ford Nederland BV. Met grief I betoogt [appellante] deze dealerovereenkomst niet alleen betrekking heeft op [geïntimeerde 1] , maar ook zustervennootschappen en dat het dealerschap niet verbonden is met de locatie [adres] te [vestigingsplaats 2] , zodat niet gezegd kan worden dat ten behoeve van de exploitatie van dat pand een dealerovereenkomst is gesloten.

[geïntimeerden] heeft dit bij haar memorie van antwoord betwist en ter onderbouwing van die betwisting de bijlage bij de dealerovereenkomst overgelegd die betrekking heeft op de huisvesting (aangeduid als bijlage C). In dit overzicht van de huisvesting van de dealers is als een van de ’Primaire verkooppunten bestemd voor de verkoop van Ford voertuigen’ ten aanzien van [geïntimeerde 1] het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] vermeld. Voor de andere [geïntimeerden] -vennootschappen zijn in bijlage C bij de dealerovereenkomst vergelijkbare vermeldingen opgenomen. Hieruit blijkt dat de dealerovereenkomst voor zover deze op [geïntimeerde 1] betrekking heeft, verbonden is met de locatie [adres] te [vestigingsplaats 2] en ook alleen met deze locatie. Daaraan kan niet afdoen hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht over de achtergrond van de door haar met [geïntimeerden] gemaakte afspraken. Het gaat bij dit onderdeel immers om de inhoud van een overeenkomst waar [appellante] geen partij bij is. Ook hetgeen [appellante] overigens naar voren heeft gebracht leidt niet tot een andere conclusie dan dat het bestreden onderdeel van de vaststelling van de feiten door de kantonrechter de situatie correct weergeeft, zodat grief I wordt verworpen.

4.6

Grief II betreft het beroep op dwaling. De kantonrechter heeft onbestreden vastgesteld dat het hierbij gaat om een beroep van [appellante] op artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Hierin is bepaald dat een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Naar het oordeel van de kantonrechter doet die situatie zich hier niet voor en daarom is het beroep op dwaling afgewezen. Het hof volgt de kantonrechter in dit oordeel. Hierbij is van belang dat [appellante] zelf een autobedrijf heeft geëxploiteerd in het pand, dat [appellante] dit bedrijf aan [geïntimeerde 1] heeft verkocht en dat voordien [appellante] voor dit pand zelf een dealerovereenkomst met Ford had. Onder deze omstandigheden mocht [geïntimeerden] ervan uitgaan dat [appellante] ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst niet over minder kennis over het voorgenomen beleid van Ford beschikte dan zijzelf, zodat een mededelingsplicht aan de zijde van [geïntimeerden] als waar [appellante] op doelt slechts aanwezig is indien sprake is van bepaalde relevante informatie over dat beleid waar [geïntimeerden] op dat moment wel over beschikte en - naar zij wist of moest weten - [appellante] niet. Dat dit laatste het geval was, is door [appellante] ook naar het oordeel van het hof niet voldoende onderbouwd. Grief II wordt daarom verworpen. De eiswijziging in hoger beroep betreft het beroep op dwaling. Hetgeen in verband hiermee in hoger beroep meer of anders is gevorderd wordt daarom eveneens afgewezen.

4.7

Grief III betreft de vraag of aan de vereisten voor opzegging van de huurovereenkomst is voldaan. Hierbij gaat het om de toepassing van artikel 10.4 van de huurovereenkomst, hiervoor in 4.1 onder d ) aangehaald, inzake de opzegging ervan bij beëindiging door Ford van het dealerschap ten aanzien van het gehuurde. Naar het oordeel van de kantonrechter is met de brief van Ford van 28 september 2012, hiervoor in 4.1 onder f) aangehaald, aan alle vereisten van artikel 10.4 van de huurovereenkomst voldaan. [appellante] betwist dat dit het geval is. In haar toelichting op deze grief verwijst zij onder meer naar haar toelichting op grief I, maar dat kan haar niet baten nu die grief is verworpen. Verder is volgens [appellante] een gedeeltelijke opzegging als in die brief gedaan niet in de dealerovereenkomst voorzien. Dat is wel het geval ten aanzien van een of meer contractspartijen maar niet ten aanzien van een deel van de verkooppunten waarvan hier sprake is, zodat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de dealerovereenkomst, aldus [appellante] . [geïntimeerden] betwist dit standpunt.

4.8

Het hof overweegt hierover het volgende. De dealerovereenkomst ziet wat [geïntimeerde 1] betreft op de locatie aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] als een van de door Ford erkende verkooppunten. De opzeggingsbrief van Ford heeft, voor zover in deze procedure van belang, betrekking op die locatie en geschiedt op initiatief van Ford zelf. Iets anders is in die brief in ieder geval niet te lezen. Daarmee is wat de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerden] aangaat de situatie aan de orde die in artikel 10.4 van de huurovereenkomst is geregeld. De omstandigheid dat in de dealerovereenkomst een opzegging voor een deel van de verkooppunten niet expliciet is geregeld doet daar niet aan af, aangezien dat (ook) betekent dat deze mogelijkheid tussen partijen niet is uitgesloten. In de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde 1] is de opzegging door Ford ten aanzien van het verkooppunt aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] een gegeven. In ieder geval kan niet gezegd worden dat de opzegging door Ford zonder meer door [geïntimeerde 1] als niet rechtsgeldig terzijde kon worden gelaten of dat zij zich met een redelijke kans op succes tegen de opzegging had kunnen verweren. De dealerovereenkomst bindt [geïntimeerden] aan het beleid van Ford en de huurovereenkomst ondervindt door artikel 10.4 de consequenties daarvan. De slotsom is dat aan [geïntimeerde 1] naar aanleiding van de opzegging door Ford jegens [appellante] een beroep artikel 10.4 van de huurovereenkomst toekwam zodat grief III wordt verworpen.

4.9

Grief IV betreft de vraag of de opzegging van de huurovereenkomst door [geïntimeerde 1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW . De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Daarbij heeft de kantonrechter voorop gesteld dat hij terughoudend dient om te gaan met het toepassen van dit artikel en hij vervolgt: “Nu de overeenkomst tussen partijen een opzeggingsregeling bevat, is in beginsel die regeling bepalend voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder opzegging mogelijk is. Het antwoord op de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een beroep op een contractueel beding te doen, hangt af van tal van omstandigheden zoals de aard en verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen en de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest.” Dit uitgangspunt is - terecht - niet bestreden. In zijn vonnis heeft de kantonrechter vervolgens de verschillende door [appellante] aangevoerde omstandigheden besproken en daarna geconcludeerd dat het beroep van [appellante] op artikel 6:248 lid 2 BW niet slaagt (r.o 3.2 onder c.). Het hof kan zich geheel in deze conclusie van de kantonrechter en in de motivering daarvoor vinden en sluit zich daarbij aan. De omstandigheden die [appellante] in dit verband heeft aangevoerd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, en zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, kunnen niet worden aangemerkt als zodanig bijzondere omstandigheden dat daardoor een beroep op deze terughoudend toe te passen bepaling gerechtvaardigd is. Grief IV wordt daarom verworpen.

4.10

Grief V betreft de klacht van [appellante] dat [geïntimeerden] het gehuurde vanaf 1 januari 2013 niet overeenkomstig haar verplichtingen uit de huurovereenkomst behoorlijk en zelf heeft gebruikt. De kantonrechter heeft deze stelling van [appellante] als ongegrond verworpen. Het hof stelt vast dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over het gebruik van het gehuurde in de periode van 1 januari 2013 tot aan de beëindiging van de huurovereenkomst niet valt buiten de bestemming van het gehuurde zoals opgenomen in de huurovereenkomst en dat in ieder geval [appellante] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat door het gebruik van het gehuurde door [geïntimeerden] in die periode voor [appellante] schade is ontstaan die voor vergoeding door [geïntimeerden] in aanmerking komt. Dat betekent dat het verband ontbreekt tussen haar stellingen en haar vorderingen zoals in hoger beroep gewijzigd.

4.11

Grief VI betreft de afwijzing van de vorderingen van [appellante] en de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak. Grief VII betreft de proceskostenveroordeling in het incident. Beide grieven hebben naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis zodat zij het lot daarvan delen en eveneens worden verworpen.

4.12

Door [appellante] zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die met betrekking tot de haar opgeworpen grieven tot een ander oordeel leiden, zodat bewijslevering als door haar aangeboden niet aan de orde komt.

4.13

Nu alle grieven zijn verworpen wordt het eindvonnis van 8 april 2015 bekrachtigd met afwijzing van het in hoger beroep meer of anders gevorderde. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het eindvonnis van 8 april 2015 waarvan beroep;

veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 5.160,= aan vast recht en op € 4.894,50 aan salaris advocaat;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2016.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature