U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De hogeschool van Amsterdam (HvA) moet een student bijna elf duizend euro schadevergoeding betalen voor de studievertraging die hij door haar toedoen heeft opgelopen. Dat heeft de kantonrechter beslist. De student kreeg een negatief studieadvies van de hogeschool omdat hij onvoldoende studiepunten zou hebben behaald. Dat klopte niet en werd ook gecorrigeerd, maar toen was het nieuwe studiejaar al begonnen. Daardoor kon de student pas een half jaar later weer verder met zijn studie en zal hij uiteindelijk ook een half jaar later op de arbeidsmarkt kunnen aantreden, waardoor hij een half jaar aan inkomsten uit arbeid mist. Voor de hoogte van de schadevergoeding is aansluiting gezocht bij de (in beginsel alleen voor gevallen van letsel geldende) richtlijn voor studievertraging.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht

zaaknummer: 4210824 \ CV EXPL 15-14853

vonnis van: 4 maart 2016

fno.: 981

Vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

nader te noemen [eiser] ,

gemachtigde: mr. G. Gabrelian,

t e g e n

de stichting

Stichting Hogeschool van Amsterdam

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

nader te noemen de HvA,

gemachtigde: mr. C.L. Koppenol.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. In het vonnis in incident van 28 september 2015 zijn de tot dan toe ingediende processtukken vermeld.

1.2. Ingevolge het tussenvonnis van 26 oktober 2015 heeft een bijeenkomst van partijen

plaatsgevonden op 1 februari 2016. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

2 Feiten en omstandigheden

2.1.

De HvA is een instelling voor hoger onderwijs in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).

2.2.

[eiser] is in het studiejaar 2012-2013 ingeschreven voor het tweede jaar van de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) aan de HvA en was in het studiejaar 2013-2014 ingeschreven voor het derde jaar van die opleiding.

2.3.

Op 16 juli 2014 heeft (de examencommissie namens het bestuur van) de HvA op de voet van artikel 7.8 b WHW aan [eiser] een advies uitgebracht en daaraan een afwijzing verbonden. Dat betekende dat de inschrijving van [eiser] met onmiddellijke ingang eindigde.

2.4.

Op 16 september 2014 heeft (de examencommissie namens het bestuur van) de HvA, na het horen van [eiser] , het hiervoor onder 2.3 bedoelde advies en de hiervoor onder 2.3 bedoelde afwijzing bevestigd.

2.5.

Op 26 september 2014 heeft [eiser] bij het (externe) College van Beroep voor de Examens (hierna: het COBEX) beroep ingesteld tegen het hiervoor onder 2.3 (en 2.4) bedoelde advies en de hiervoor onder 2.3 (en 2.4) bedoelde afwijzing.

2.6.

Bij e-mailbericht van 18 november 2014 heeft de (voorzitter van de examencommissie namens de domeinvoorzitter van de) HvA, voor zover hier van belang, aan [eiser] geschreven:

Op basis van nagekomen resultaten heeft de examencommissie besloten het aan jou uitgebrachte studieadvies propedeuse te herzien. Met dit schrijven komt het eerder uitgebrachte advies te vervallen.

(…)

Uit je resultatenoverzicht (…) blijkt dat je aan het einde van het studiejaar 2013-2014 47 studiepunten uit de propedeutische fase hebt behaald. Je studieresultaten voldoen daarmee aan de minimumeis dat je je propedeuse moet hebben behaald aan het einde van het tweede jaar van inschrijving zoals is vastgesteld in artikel 6.3 van de Onderwijs- en examenregeling van de opleiding.

(…)

Op grond van deze studieresultaten adviseert de examencommissie dan ook positief over de voortzetting van je studie aan de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Dit betekent dat je je studie komend studiejaar kunt voortzetten. Vergeet niet je in te schrijven voor volgend studiejaar.

2.7.

Op 10 december 2014 heeft [eiser] het beroep bij het COBEX ingetrokken.

2.8.

Door tussenkomst van de domeinvoorzitter van de HvA is [eiser] vervolgens opnieuw ingeschreven voor het derde jaar van de opleiding SPH aan de HvA en heeft hij die opleiding met ingang van 1 maart 2015 hervat.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de HvA veroordeelt tot betaling van EUR 9.787,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en tot betaling van EUR 1.062,39, een en ander met veroordeling van de HvA in de kosten van het geding en de nakosten.

3.2.

[eiser] legt hieraan ten grondslag dat de HvA met het advies en de afwijzing van 16 juli 2014 (en 16 september 2014) onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Advies en afwijzing berustten namelijk op onjuiste gronden. Allereerst voldeed [eiser] , mede op grond van aan hem verleende vrijstellingen, aan alle vereisten. Voorts hadden [eiser] ’s persoonlijke omstandigheden de HvA van het advies en de afwijzing behoren af te houden. De HvA heeft haar fout op het eerste punt op 18 november 2014 erkend. De HvA ging aanvankelijk uit van herinschrijving per 1 september 2015. [eiser] heeft herinschrijving per 1 maart 2015 weten te bewerkstelligen. Al met al is de opleiding SPH van [eiser] door toedoen van de HvA een half jaar vertraagd. Dat geldt dan ook voor [eiser] ’s toetreding als afgestudeerde tot de arbeidsmarkt. Aldus mist [eiser] door toedoen van de HvA een half jaar inkomsten uit arbeid. De HvA dient het daarmee gemoeide bedrag, EUR 9.787,50, te vergoeden. Het bedrag van EUR 1.062,39 betreft buitengerechtelijke incassokosten, aldus steeds [eiser] .

3.3.

De HvA voert verweer.

4 De beoordeling

4.1.

De kantonrechter overweegt als volgt.

4.2.

Artikel 7.8b lid 3, eerste volzin, WHW bepaalt, voor zover hier van belang, dat het instellingsbestuur aan het in die bepaling bedoelde advies een afwijzing kan verbinden. De tweede volzin van die bepaling luidt:

Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld.

Naar het oordeel van de kantonrechter kan in deze volzin redelijkerwijs slechts worden gelezen dat het instellingsbestuur weliswaar een zekere beoordelingsvrijheid heeft, maar dat deze beoordelingsvrijheid in elk geval ophoudt waar het instellingsbestuur tevoren (feitelijke) vereisten omtrent de studieresultaten heeft vastgesteld en aan die vereisten door de student is voldaan. Anders gezegd: indien een student aan die vereisten voldoet, kan (of misschien moet men zeggen: mag) het instellingsbestuur geen afwijzing geven.

4.3.

Het advies en de afwijzing van 16 juli 2014 (en 16 september 2014) waren, naar de kantonrechter begrijpt, (uitsluitend) gebaseerd op de toen bij de HvA bestaande gedachte dat [eiser] niet voldoende studiepunten had behaald. Die gedachte vond, naar de HvA op 18 november 2014 volmondig heeft erkend, van meet af aan geen steun in de feiten. De HvA heeft [eiser] op 16 juli 2014 (en 16 september 2014) dan ook ten onrechte afgewezen.

4.4.

Gesteld noch gebleken is dat de HvA die misstap niet kan worden verweten. De HvA betoogt dat het haar te maken verwijt zo gering is dat daarop geen vordering tot schadevergoeding kan worden gebaseerd. De kantonrechter deelt die opvatting niet, al was het maar vanwege de onmiddellijke, onomkeerbare en ernstige gevolgen voor [eiser] , die voor de HvA voorzienbaar waren.

4.5.

De HvA voert aan dat het allemaal niet zo ver was gekomen als [eiser] zijn persoonlijke omstandigheden tijdig, dat wil zeggen ruim vóór 16 juli 2014, had aangekaart bij de studentendecaan. Dat verweer snijdt geen hout. De kantonrechter constateert dat de HvA niet aanvoert dat studenten verplicht zijn om alle (mogelijk) tot studievertraging leidende persoonlijke omstandigheden aan de studentendecaan voor te leggen. Een dergelijke verplichting volgt niet uit de wet en is ook niet noodzakelijk, omdat ingevolge artikel 7.8b lid 4 laatste volzin: “Het instellingsbestuur […] de student alvorens tot een afwijzing over te gaan in de gelegenheid [stelt] te worden gehoord”, bij welke gelegenheid de student zijn persoonlijke omstandigheden naar voren kan brengen. Naar [eiser] onweersproken heeft gesteld, heeft het instellingsbestuur hem vóór 16 juli 2014 echter niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het verweer van de HvA gaat er bovendien aan voorbij dat de persoonlijke omstandigheden van de student slechts relevant (kunnen) zijn indien en voor zover deze niet voldoet aan de vereisten omtrent de studieresultaten. Bij [eiser] was daarvan, zoals hiervoor onder 4.3 is vastgesteld, geen sprake.

4.6.

Het voorgaande betekent dat de HvA onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade.

4.7.

De HvA voert aan dat zij met [eiser] een minnelijke regeling heeft getroffen. Naar het oordeel van de kantonrechter doet zich hier een zekere spraakverwarring voor. [eiser] stelt onweersproken dat hij in de beslissing van de HvA van 18 november 2014 niet tevoren is gekend. Die beslissing kan dan ook niet anders worden geduid dan dat de HvA eenzijdig op haar schreden terugkeert, al dan niet naar aanleiding van het door [eiser] bij het COBEX ingestelde beroep. De daarop volgende intrekking van dat beroep kan niet anders worden geduid dan dat [eiser] eenzijdig een einde maakt aan een door de beslissing van de HvA van 18 november 2014 zinloos geworden procedure. De combinatie van het een met het ander rechtvaardigt wellicht het gebruik van de term minnelijke regeling. In elk geval waren het advies en de afwijzing van 16 juli 2014 (en 16 september 2014) van tafel. Niet van tafel waren echter de gevolgen van dat advies en die afwijzing voor [eiser] , in het bijzonder de inmiddels onvermijdelijke studievertraging. Gesteld noch gebleken is dat partijen op dat punt in der minne meer of anders zijn overeengekomen dan herinschrijving en hervatting van de opleiding op zo kort mogelijke termijn. Daarmee resteert de periode tussen uitschrijving en herinschrijving/hervatting van de opleiding.

4.8.

Partijen zijn het erover eens dat de opleiding van [eiser] aan de HvA een half jaar is vertraagd. De HvA bestrijdt niet dat daardoor ook de toetreding van [eiser] als afgestudeerde tot de arbeidsmarkt een half jaar wordt vertraagd.

4.9.

Artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat, als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zij wordt geschat. [eiser] stelt dat zijn schade bestaat uit te derven inkomsten uit arbeid. De begroting van dergelijke nog niet ingetreden schade kan op grond van artikel 6:105 lid 1 BW na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden.

4.10.

[eiser] stelt dat hij zijn vordering heeft berekend overeenkomstig de richtlijn voor studievertraging van de Letselschade Raad. De HvA voert daartegen aan dat die richtlijn te dezen niet, althans niet onverkort, kan worden toegepast.

4.11.

De kantonrechter onderkent dat een student aan wie letsel is toegebracht in een andere situatie verkeert dan de student wiens inschrijving ten onrechte is beëindigd. Dat neemt echter niet weg dat beiden geconfronteerd (kunnen) worden met dezelfde (vrijwel) laatste schadeoorzaak, te weten studievertraging, met alle gevolgen van dien. Die schadeoorzaak laat zich niet nader onderverdelen. De kantonrechter ziet in zoverre aanleiding voor toepassing van, althans aansluiting bij, de bedoelde richtlijn. De kantonrechter verwijst in dit verband ook naar het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3202 (Eiser/Universiteit van Amsterdam). De HvA heeft ter gelegenheid van de comparitie een uitspraak in het geding gebracht van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (uitspraak van 26 januari 2016 in de zaak CBHO 2015/083, gepubliceerd op www.cbho.nl), waarin over dat vonnis wordt overwogen:

Het College ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding aansluiting te zoeken bij de (…) uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2015 door aan te sluiten bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade Raad, zoals die kantonrechter heeft gedaan.

De kantonrechter constateert dat het CBHO dat oordeel, afgezien van de verwijzing naar de omstandigheden van het geval (studievertraging als gevolg van weigering in te schrijven), niet motiveert. De kantonrechter ziet in het oordeel van het CBHO dan ook geen aanleiding zijn hiervoor weergegeven oordeel te wijzigen.

4.12. “

Het vinden van passend werk na het afstuderen is van een heel andere orde dan het vinden van dat werk na het krijgen van bij voorbeeld een ongeluk”, aldus de HvA (conclusie van antwoord, nummer 25). Dat is op zichzelf juist, maar beschrijft niet de hier voorliggende casus. Hier gaat het om de student die door toedoen van een derde gedurende enige tijd niet kan studeren, als gevolg daarvan later afstudeert en als gevolg daar weer van later als afgestudeerde toetreedt tot de arbeidsmarkt.

4.13.

Intussen kan de kantonrechter zich voorstellen dat een student wiens inschrijving ten onrechte is beëindigd tijdens zijn gedwongen afwezigheid meer of andere mogelijkheden tot schadevoorkoming of -beperking heeft dan een student aan wie letsel is toegebracht. Het gevolg zou (kunnen) zijn dat de eerste student per saldo een lagere schadevergoeding toekomt dan de tweede. In dit verband ligt de stelplicht op de veroorzaker van de studievertraging, in het onderhavige geval de HvA. Op dit punt is echter niets concreets gesteld.

4.14.

[eiser] merkt terecht op dat in de meergenoemde richtlijn de onzekerheden zijn verdisconteerd die eigen zijn aan elke blik in de toekomst. De in artikel 6:105 lid 1 BW bedoelde afweging van goede en kwade kansen is aldus in abstracto reeds gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat die afweging in het onderhavige geval anders zou moeten uitvallen. Nu de HvA het door [eiser] gevorderde bedrag, EUR 9.787,50, voor het overige niet betwist, ligt dat bedrag voor toewijzing gereed. De door de HvA nog aangevoerde omstandigheid dat er (financiële) voorzieningen zijn voor in (financiële) moeilijkheden verkerende studenten doet daaraan niet af.

4.15.

[eiser] vordert EUR 1.062,39 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten. Hij stelt dat deze incassokosten “zijn berekend over de hoofdsom en over de kosten rechtsbijstand die [eiser] reeds had gemaakt in de procedure bij het CBE (COBEX; kantonrechter)” (dagvaarding, nummer 13). De HvA betwist deze kosten niet en de kantonrechter ziet ook ambtshalve geen gronden voor afwijzing. De kantonrechter wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c BW. Met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in de COBEX-procedure overweegt de kantonrechter dat aannemelijk is dat die procedure doorslaggevend, althans richtinggevend, is geweest voor de herziening door de HvA, op 18 november 2014, van haar eerder ingenomen standpunt.

4.16.1.

De slotsom is dat de HvA zal worden veroordeeld aan [eiser] te voldoen EUR 10.849,89 (EUR 9.787,50 plus EUR 1.062,39).

4.16.2.

De HvA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden begroot op EUR 378,00 aan verschotten en EUR 600,00 aan salaris gemachtigde, in totaal EUR 978,00. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar.

DE BESLISSING

De kantonrechter:

- veroordeelt de HvA tot betaling aan [eiser] van EUR 10.849,89 (tienduizend achthonderd negenenveertig euro en negenentachtig eurocent);

- veroordeelt de HvA in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op EUR 978,00;

- veroordeelt de HvA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 100,00;

- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. G.H. Marcus, kantonrechter, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature