Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Echtscheiding , kinder- en partneralimentatie . Voor behoefte wordt meegewogen dat aantal van de uitgaven samenhangen met positie die de man gelet op zijn werkzaamheden had, zoals de kosten van een dure leaseauto , en dat uitgaven ook de kinderen betroffen.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/13/599946 / FA RK 15-9358 ( echtscheiding ) en C/13/609788 / FA RK 16-3965 (veve) en C/13/585677 / FA RK 15-2914 (VOVO)

Beschikking van 21 december 2016 betreffende de echtscheiding + nevenvoorzieningen + voorlopige voorzieningen

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende tevens verwerende partij,

hierna mede te noemen de vrouw,

advocaat mr. L. Laus te Haarlem,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verwerende tevens verzoekende partij,

hierna mede te noemen de man,

advocaat mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen te Amsterdam.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de VOVO-procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,regio Amsterdam,locatie Amsterdam,hierna te noemen: de Raad.

1 Het (verdere) verloop van de procedures

In de procedure voorlopige voorzieningen

1.1.

Bij beschikking van 2 december 2015 betreffende voorlopige voorzieningen van deze rechtbank is

een voorlopige zorgverdeling bepaald, waarbij de man de hierna te noemen minderjarigen elke week van donderdag 20.00 uur tot zondag 20.00 uur bij zich heeft in de echtelijke woning van partijen;

vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de man alle kosten van de echtelijke woning en alle kosten van de kinderen zal voldoen en daarnaast een bedrag van € 2.485,- per maand zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw;

is het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen afgewezen;

is de Raad verzocht advies uit te brengen omtrent het hoofdverblijf (voorlopige toevertrouwing) en de zorgregeling met betrekking tot de kinderen;

is de behandeling en iedere beslissing ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, toevertrouwing kinderen en zorgregeling aangehouden.

1.2.

Bij faxbericht van 3 december 2015 heeft de vrouw verzocht de beschikking van 2 december 2015 van deze rechtbank te verbeteren op grond van artikel 31 Rv . De rechtbank heeft bij brief van 9 februari 2016 geweigerd aan dit verzoek gevolg te geven.

1.3.

Vervolgens heeft de vrouw verzocht de voorlopige voorzieningen voor wat betreft de partner- en kinderalimentatie te wijzigen. Deze verzoeken zijn door deze rechtbank bij beschikking van 16 maart 2016 afgewezen.

1.4.

Bij brief van 17 maart 2016 is ingekomen ter griffie van deze rechtbank het rapport van de Raad gedateerd 14 maart 2016. Bij faxbericht van 10 april 2016 is namens de man een reactie gegeven op dit rapport en bij faxbericht van 15 april 2016 namens de vrouw. Voorts is namens de vrouw nog bij brief ingekomen op 19 april 2016 een productie (VV 17) overgelegd.

In de echtscheidingsprocedure + nevenvoorzieningen

1.5.

Op 22 december 2015 is ingekomen het verzoekschrift van de vrouw waarin zij – kort gezegd – verzoekt (uitvoerbaar bij voorraad):

a) de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;

b) het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen;

c) een zorgregeling te bepalen inhoudende dat de kinderen drie weekenden per maand bij de man zijn;

d) een door de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen van € 1.242,50 per kind per maand;

e) een door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 15.000 per maand;

f) aan haar het uitsluitend voortgezet gebruik toe te wijzen van de echtelijke woning aan de [adres] , gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;

g) afwikkeling huwelijkse voorwaarden op de door haar voorgestane wijze (punt 1 tot en met punt 14 van het petitum, tevens inhoudende een verzoek tot verstrekking van stukken)

1.6.

Op 9 maart 2016 is ingekomen het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van de man waarin hij – kort gezegd – verzoekt (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):

I. aan hem het uitsluitend voortgezet gebruik toe te wijzen van de echtelijke woning aan de [adres] , althans van de woning aan de [adres] , gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;

II. het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en een zorgregeling te bepalen inhoudende dat de kinderen de helft van de tijd bij hem en de helft van de tijd bij de vrouw zijn (bij voorkeur week op week af).

Met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding verweert de man zich tegen de verzoeken van de vrouw. De man stelt dat het verzoek onder g) dient te worden afgewezen omdat partijen in hun huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat geschillen door een bindend adviseur geslecht moeten worden.

1.7.

Op 20 april 2016 is ingekomen het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw. Hierin verzoekt de vrouw voorlopig (in afwachting van de stukken van de man) een netto partneralimentatie op te leggen van € 5.260,- per maand. Zij wijzigt haar verzoek betreffende kinderalimentatie tot € 1.235,- per kind per maand en verzoekt deze vanaf dat de kinderen 18 jaar oud zijn te verhogen met € 94,- per maand, in verband met te betalen premie zorgverzekering . De vrouw erkent dat partijen zich tot een bindend adviseur moeten wenden en handhaaft niet langer haar verzoeken onder g).

1.8.

Op 29 september 2016 zijn van de zijde van de man producties (1 tot en met 12) ingediend en op 3 oktober 2016 producties 13 tot en met 16.

1.9.

Van de zijde van de vrouw zijn op 3 en 4 oktober 2016 een reactie op de brief van de man van 28 september 2016 ingediend waarbij gevoegd zijn producties 19 tot en met 32 en op 3 oktober 2016 is een productie 33 ingediend. De vrouw stelt de behoefte van de kinderen (in afwijking van haar eerdere verzoek) conform de tabel op € 720,- per kind per maand, te vermeerderen met de premie ZKV vanaf het moment dat de kinderen 18 jaar oud zijn. Voorts is op 4 oktober 2016 van de zijde van de vrouw gereageerd op de producties 13 tot en met 16 van de man. Op 7 oktober 2016 heeft de vrouw nog bij twee afzonderlijke faxberichten aanvullende verzoeken gedaan. In het eerste verzoek, waaraan productie 34 is gehecht, stelt zij de kosten van de kinderen bij tot € 710,- per kind per maand (het bedrag van € 720,- was per abuis vermeld), te vermeerderen met de kosten van bijles van € 260,- per maand. In het tweede verzoek, waaraan producties 35 tot en met 37 zijn gehecht, vermeerdert zij haar huwelijksgerelateerde behoefte tot een bedrag van € 5.852,- netto per maand. Bij faxbericht van 12 oktober 2016 heeft de vrouw nog een productie 38 ingediend.

1.10.

De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 oktober 2016.

Gehoord zijn: partijen en hun advocaten en, voor wat betreft de geschillen met betrekking tot de verblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen, [naam 1] namens de Raad. De hierna te noemen minderjarigen, die 12 jaar of ouder zijn, zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

1.11.

Zoals ter zitting afgesproken heeft de man na de zitting nog stukken ingediend, bij faxbericht van 17 oktober 2016 en tevens per gewone post, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2016. De vrouw heeft op die stukken gereageerd bij faxbericht van 18 oktober 2016.

1.12.

Op 28 oktober 2016 heeft met beide, hierna te noemen kinderen, afzonderlijk van elkaar en met gesloten deuren, een kinderverhoor plaatsgevonden.

1.13.

Bij beschikking van 7 december 2016 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is iedere verdere beslissing aangehouden.

2. De feiten

2.1.

Partijen zijn op 21 april 1998 te Amsterdam onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee minderjarige kinderen geboren:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );

tezamen te noemen: de kinderen.

2.2.

Tot 1 november 2015 stond de vrouw op de loonlijst van [naam onderneming] , een onderneming van de man. Zij verdiende ten tijde van de huwelijkse samenleving afgerond circa € 1.200,- netto per maand, inclusief vakantietoeslag. Zij heeft thans geen inkomen.

2.3.

De man is in loondienst werkzaam bij [naam bedrijf 1] en bij [naam bedrijf 2] . Het fiscaal inkomen uit deze dienstbetrekkingen bedroeg in 2015 respectievelijk € 134.316,- en € 52.800,-. Daarnaast ontving hij in 2015 een fiscaal inkomen uit [naam stichting 1] van € 4.400,- en [naam stichting 2] van € 4.400,-. Hij is directeur en enig aandeelhouder van [naam holding] . Deze onderneming houdt 100% van de aandelen in [naam onderneming] . Bij deze laatste onderneming is de man in loondienst. Zijn fiscaal loon uit deze dienstbetrekking bedroeg in 2015 € 23.712,-. In 2013 en 2014 bedroeg het fiscaal loon uit deze dienstbetrekking € 39.168,- per jaar. Voorts had de man in 2013 en 2014 nog buitenlandse inkomsten uit [naam bedrijf 3] van respectievelijk € 7.511,- en € 7.679,-.

2.4.

De man bezit onroerend goed aan de [adres 2] waaruit hij huurinkomsten ontvangt.

2.5.

Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] .

2.6.

De vrouw verblijft met de kinderen sinds het uiteengaan van partijen in de echtelijke woning en sinds de beschikking van 2 december 2015 betreffende voorlopige voorzieningen van deze rechtbank verblijft zij daar van maandag tot en met donderdag en de man van donderdag tot en met zondag. [minderjarige 1] geeft geen uitvoering meer aan de voorlopig opgelegde zorgregeling en [minderjarige 2] minder frequent dan is bepaald.

2.7.

Bij beschikking van 12 mei 2016 van deze rechtbank zijn de kinderen onder toezicht gesteld van JBRA voor wat betreft [minderjarige 1] tot [datum] (de dag waarop zij meerderjarig wordt) en voor wat betreft [minderjarige 2] tot [datum] .

2.8.

Op 7 december 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

3 De omvang van het geschil

In geschil is thans nog

In de procedure voorlopige voorzieningen:

het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning;

toevertrouwing kinderen;

zorgregeling.

In de echtscheidingsprocedure:

het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning;

hoofdverblijf kinderen;

zorgregeling;

kinderalimentatie (gewijzigd naar € 710,- per kind per maand, te verhogen met bijleskosten en vanaf 18 jarige leeftijd met premie ZKV);

partneralimentatie (netto bedrag van € 5.852,- per maand);

overleggen van gegevens door de man.

4 De verdere beoordeling

Hoofdverblijfplaats

4.1.

Uit het rapport van de Raad gedateerd 14 maart 2016 blijkt dat de Raad de rechtbank adviseert het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen. De Raad heeft haar advies mede gebaseerd op de wens van de kinderen. Anders dan de man acht de Raad een co-ouderschapsregeling op dit moment niet reëel en uitvoerbaar. Gelet op het advies van de Raad en hetgeen de kinderen aan de rechtbank hebben verklaard, acht de rechtbank het meest in het belang van de kinderen als hun hoofdverblijfplaats wordt bepaald bij de vrouw. De rechtbank zal daarom aldus bepalen.

Zorgregeling

4.2.

Met betrekking tot het geschil tussen partijen over het vastleggen van een zorgregeling tussen de man en de kinderen overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft aanvankelijk verzocht ten aanzien van beide kinderen een regeling te bepalen, inhoudende dat de kinderen drie weekenden per maand bij de man zijn. De man heeft aanvankelijk verzocht een regeling te bepalen, inhoudende dat de kinderen de helft van de tijd bij hem en de helft van de tijd bij de vrouw verblijven. De man stelt – kort gezegd – geen vertrouwen te hebben in de intenties van de vrouw, hij meent dat zij de kinderen tegen hem opzet, hij maakt zich zorgen over de psychische toestand van de vrouw en hij vindt dat zij de kinderen teveel betrekt bij sektarische bewegingen. Ter zitting heeft de man toegelicht dat het contact tussen hem en de kinderen in de afgelopen periode daarom onregelmatig en niet probleemloos is verlopen. Hoewel hij begrijpt dat gezien de leeftijd van de kinderen een co-ouderschapsregeling mogelijk niet langer reëel is, zou hij op dit moment toch graag in frequente mate contact zou willen hebben met beide kinderen, het liefst een (lang) weekend per week en gedurende de helft van de vakanties. Hij acht het van belang voor vooral [minderjarige 2] dat er een vastgestelde regeling komt, waarop [minderjarige 2] zich ook kan beroepen. De vrouw betwist de aantijgingen van de man. Zij meent dat het aan de kinderen overgelaten dient te worden of, wanneer en in welke mate zij hun vader willen zien. Zij acht het vastleggen van een regeling op dit moment niet reëel. Volgens haar is het belangrijker dat de kinderen nu rust en stabiliteit krijgen en zich kunnen richten op hun school.

4.3.

Uit het verhoor met [minderjarige 1] is gebleken dat zij, mede gelet op het feit dat zij bijna meerderjarig is en plannen heeft om uit huis te gaan, geen behoefte heeft aan het vastleggen van een zorgregeling. [minderjarige 2] heeft tijdens het verhoor met de rechtbank te kennen gegeven dat zij het liefst van maandag tot vrijdag bij haar moeder zou willen verblijven en in de weekenden bij haar vader, maar niet elk weekend. De vakanties zouden wat haar betreft moeten worden verdeeld.

4.4.

De Raad heeft ter zitting verklaard het belangrijk te achten voor de kinderen dat zij onbelast contact kunnen hebben met hun vader en dat hun moeder hen daartoe de gelegenheid geeft en stimuleert. Volgens de Raad dienen de ouders hun eigen gedachtengoed niet dwingend aan de kinderen op te leggen, maar de kinderen de vrijheid te geven hun eigen visie te hebben, door een neutrale positie richting de kinderen in te nemen. Omdat de Raad het risico aanwezig acht dat een vastgelegde regeling op dit moment te veel druk zou leggen op de kinderen en daarmee averechts zou werken, adviseert de Raad het verzoek van de man af te wijzen.

4.5.

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het niet in het belang is van [minderjarige 1] , die in maart 2017 meerderjarig zal zijn, een zorgregeling tussen haar en de man vast te leggen. Ten aanzien van [minderjarige 2] acht de rechtbank het vastleggen van een zorgregeling echter wel in haar belang. [minderjarige 2] heeft zelf te kennen gegeven de voorkeur te geven aan een regeling waarbij zij haar vader in de weekenden ziet – hoewel niet elk weekend – alsmede gedurende de helft van de vakanties. De rechtbank acht het in belang van [minderjarige 2] dat er een zorgregeling wordt vastgelegd die haar houvast kan geven. Daarbij ziet de rechtbank reden, gelet op de ook door de Raad geschetste situatie waarin de kinderen klem (dreigen te gaan) zitten tussen de ouders, partijen er uitdrukkelijk op aan te spreken de aldus vastgestelde regeling niet zullen gaan beschouwen als een regeling voor henzelf, in die zin dat partijen aan die regeling allerlei ‘rechten’ gaan ontlenen, maar dat de regeling als steun zal dienen voor [minderjarige 2] om in vrijheid en zonder druk van haar ouders de inhoud van het contact met haar vader verder in te vullen, waartoe zij volgens de rechtbank – mede gelet op haar leeftijd – in staat mag worden geacht. Gelet daarop zal de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus bepalen dat de man [minderjarige 2] drie weekenden per maand, van vrijdagavond tot zondagavond, alsmede de helft van de schoolvakanties bij zich heeft en zal de overige verzoeken van partijen dienaangaande afwijzen.

Voortgezet gebruik echtelijke woning

4.6.

De vrouw wenst voorlopig graag met de kinderen in de echtelijke woning te verblijven en wenst daarbij uitdrukkelijk het uitsluitend gebruik van de woning toegewezen te krijgen. Volgens haar heeft de regeling zoals bepaald in de procedure voorlopige voorzieningen, waarbij partijen ieder een gedeelte van de week in de echtelijke woning verblijven, geleid tot een verharding in het contact tussen haar en de man en is die situatie te onrustig gebleken voor de kinderen. De man heeft ter zitting voorgesteld om de woning, die oorspronkelijk bestond uit twee woonhuizen en zijn samengevoegd, te splitsen, zodat ieder van partijen in een van de oorspronkelijke woningen kan verblijven. De vrouw heeft zich daartegen verzet, aangezien zij deze oplossing, gelet op de verstoorde verhouding tussen haar en de man, eveneens te onrustig acht voor de kinderen. Zij gaat er wel mee akkoord dat de man vervangende woonruimte zoekt en acht het door de man voorgestelde bedrag aan huurlasten van € 1.200,- per maand acceptabel.

4.7.

Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank genoegzaam gebleken dat, hoewel de door de man aangedragen oplossing de rechtbank op zichzelf redelijk voorkomt, de verhoudingen tussen partijen inmiddels zodanig zijn verstoord dat het niet in het belang van de kinderen wordt geacht als partijen de echtelijke woning blijven delen, ook niet na splitsing. Met inachtneming van de beslissing om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen, wijst de rechtbank daarom het verzoek van de vrouw toe om aan haar het uitsluitend gebruik van de gehele echtelijk woning toe te kennen gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Voorlopige voorzieningen

4.8.

Met het beslissen op de hiervoor genoemde geschilpunten in de echtscheidingsprocedure hebben partijen geen belang meer bij een beslissing ter zake van die zelfde geschilpunten in de procedure voorlopige voorzieningen, zodat de rechtbank die verzoeken zal afwijzen.

Onderhoudsbijdrage kinderen

4.9.

De vrouw heeft laatstelijk verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te bepalen van € 710,- per kind per maand. Voorts stelt de vrouw dat de kinderen tot voor kort bijlessen volgden, waarvan de kosten door de man rechtstreeks aan de desbetreffende instantie werden voldaan. Volgens haar is het niet ondenkbaar dat bijles in de toekomst weer noodzakelijk is en zij stelt voor dat indien de kosten in de toekomst weer nodig zijn de man deze kosten, die door haar worden becijferd op in totaal gemiddeld € 260,- per maand, rechtstreeks aan de desbetreffende instantie zal voldoen.

4.10.

De man meent dat eventuele kosten van bijles niet tot verhoging van de behoefte van de kinderen leidt en heeft ter zitting verklaard bereid te zijn de kosten van bijles te betalen, indien die bijles in de toekomst noodzakelijk blijkt.

4.11.

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de behoefte van de kinderen moet worden bepaald op € 710,- per kind per maand en dat de man eventuele toekomstige kosten van bijles rechtstreeks aan de desbetreffende instantie zal voldoen. Nu gesteld noch gebleken is dat deze bijleskosten in de nabije toekomst zullen worden gemaakt, zal de rechtbank daarmee evenmin in het kader van de draagkracht van de man rekening houden.

4.12.

Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de bijdrage wordt vermeerderd met het bedrag van de premie zorgverzekering vanaf het moment dat de kinderen meerderjarig worden, wijst de rechtbank af. De hierna te bepalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal, indien die heeft gegolden tot het moment van meerderjarig worden, met ingang van dat moment van rechtswege worden omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Met ingang van dat moment is niet de vrouw maar de desbetreffende jongmeerderjarige bevoegd om wijziging te verzoeken, indien deze bijdrage niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.

NBI man

4.13.

Voor wat betreft het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man is enkel nog in geschil het inkomen dat de man uit [naam onderneming] ontvangt alsmede de door hem te ontvangen huurinkomsten. De vrouw stelt dat nu de man als DGA van [naam holding] (waarvan [naam onderneming] een 100% dochter is) zelf zijn inkomen kan bepalen, hij geen inzicht heeft gegeven in de cijfers dienaangaande en geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het verlagen van zijn inkomen met ingang van 1 januari 2015 van € 39.168,- (jaarinkomen in 2013 en 2014) naar € 23.712,- in 2015 en € 25.920,- in 2016, geen rekening gehouden dient te worden met deze verlaging, maar uitgegaan dient te worden van het inkomen van 2014. In reactie op de door de man overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2015 wijzigt de vrouw – zo begrijpt de rechtbank - in zoverre haar standpunt dat zij stelt dat voor wat betreft het totale inkomen van de man uitgegaan dient te worden van een gemiddelde van de afgelopen drie jaren, te weten een bedrag van € 227.680,- per jaar, te vermeerderen met de netto huurinkomsten van € 6.000,- per jaar.

4.14.

De man meent dat uitgegaan dient te worden van zijn feitelijk verdiende inkomen over het jaar 2015, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 219.628,-, te vermeerderen met de feitelijke huurinkomsten. De man heeft een overzicht overlegd en enkele bewijsstukken van de huuropbrengst en de lasten ter onderbouwing van zijn standpunt dat de feitelijke huurinkomsten € 500,- per maand bedragen.

4.15.

De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat door de man, terwijl dit gelet op de betwisting van de vrouw op zijn weg lag, een onvoldoende gemotiveerde verklaring is gegeven over het verlaagde inkomen uit [naam onderneming] in 2016 ten opzichte van 2014 met een bedrag van € 13.248,-. De man kan daarom geacht worden uit [naam onderneming] hetzelfde inkomen te ontvangen als vóór 1 januari 2015. Dat leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat met een hoger totaalinkomen rekening gehouden dient te worden dan hij thans feitelijk ontvangt. Gelet op het laatstelijk ingenomen standpunt van de vrouw, zal de rechtbank daarom voor de bepaling van het NBI van de man rekenen met een totaal bruto inkomen van € 227.680,-. Daarnaast zal rekening gehouden worden met een netto huuropbrengst van € 500,- per maand. De rechtbank zal voor wat betreft de box 3 heffing de door de man als productie 16 bij zijn brief van 3 oktober 2016 overgelegde draagkracht-berekening volgen, nu dit punt door de vrouw niet is betwist. Dit leidt tot een NBI van € 9.934,- per maand. Voor de bepaling van het NBI van de man, verwijst de rechtbank naar de berekening, die aan deze beschikking is gehecht.

4.16.

De vrouw verzoekt, nu zij stelt niet over draagkracht te beschikken, om de gehele behoefte van de kinderen voor rekening van de man te doen komen en daarom een bijdrage te bepalen die gelijk is aan de behoefte van de kinderen.

4.17.

Hoewel de man stelt dat de vrouw geacht kan worden zelf inkomen te genereren, verzet hij zich er niet tegen dat hij de volledig behoefte van de kinderen voor zijn rekening neemt, met inachtneming van de zorgkorting die gelet op de thans te bepalen zorgregeling van toepassing is.

4.18.

De rechtbank acht, met inachtneming van hetgeen is overwogen ten aanzien van de zorgregeling, het redelijk dat aan de zijde van [minderjarige 2] rekening zal worden gehouden met een zorgkorting van 15%. Aan de zijde van [minderjarige 1] zal geen zorgkorting in aanmerking worden genomen. Dit brengt mee dat een door de man te betalen bijdrage zal worden bepaald van € 710,- per maand voor [minderjarige 1] en van € 603,50 per maand voor [minderjarige 2] . Nu de vrouw niet heeft verzocht de bijdragen met terugwerkende kracht te laten ingaan, wordt de ingangsdatum bepaald op heden.

Partneralimentatie

4.19.

De man voert ten aanzien van de partneralimentatie primair het verweer dat van hem niet meer kan worden gevergd (volledig) in het onderhoud van de vrouw bij te dragen. Ter onderbouwing van zijn stelling voert hij aan dat de vrouw hem zowel zakelijk als privé herhaaldelijk valselijk heeft beschuldigd en onrechtmatig is omgegaan met vertrouwelijke financiële gegevens van zijn ondernemingen. Volgens hem heeft de vrouw aan zijn omgeving doen voorkomen dat hij zich jegens de kinderen schuldig zou hebben gemaakt aan incest, beschuldigt zij hem valselijk van verkrachting en maakt zij zich schuldig aan het ernstig frustreren van zijn band met de kinderen.

4.20.

De vrouw heeft alle aantijgingen van de man betwist. Zij erkent wel dat zij een melding heeft gedaan bij de zedenpolitie omdat zij zich onheus bejegend achtte door de man toen hij dronken was. Het is volgens haar juist de man die haar vals beschuldigd van onder meer diefstal, kluisroof, een wig drijven tussen hem en de kinderen en liegen. Zij ontkent dat zij de band tussen de man en de kinderen frustreert.

4.21.

De rechtbank stelt bij de beoordeling van het primaire verweer voorop dat bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij of zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW), een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer gevergd kan worden. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld en bij betwisting gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Lotsverbondenheid is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.

De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt niet zonder meer er toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.

4.22.

Partijen hebben over en weer beschuldigen jegens elkaar geuit, zonder deze beschuldigingen hard te hebben gemaakt, terwijl zij bovendien de naar elkaar geuite aantijgingen hebben betwist. Nu geen van de door de man gestelde en door de vrouw betwiste handelingen van de vrouw zijn komen vast te staan, ziet de rechtbank geen aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen, zoals door de man verzocht.

4.23.

Subsidiair betwist de man dat de vrouw behoeftig is, althans betwist hij dat de vrouw behoefte heeft aan het door haar gestelde bedrag. Daarnaast meent hij dat het hem aan draagkracht ontbreekt om de door de vrouw verzochte alimentatie te betalen.

4.24.

De vrouw stelt dat zij anders dan de Mavo geen opleiding heeft genoten en dat zij destijds in goed overleg met de man heeft afgesproken dat zij voor het huishouden en de kinderen zou zorgen, zodat zij zich ook nooit verder heeft kunnen ontwikkelen. Gelet daarop en gezien haar huidige leeftijd is het voor haar tot op heden, ondanks diverse sollicitatiepogingen, onmogelijk gebleken een passende baan te vinden.

4.25.

Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw thans feitelijk zonder inkomen is. Gelet op de gemotiveerde stellingen van de vrouw, die door de man onvoldoende zijn betwist, staat vast dat de vrouw behoeftig is en dat de man tot maximaal het bedrag dat zijn draagkracht toelaat, doch – indien dit bedrag lager is dan zijn draagkracht – tot maximaal het bedrag van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, dient bij te dragen.

Behoefte vrouw

4.26.

De vrouw stelt dat partijen een hoge levensstandaard waren gewend tijdens het huwelijk en dat haar behoefte daar (mede) op dient te worden gebaseerd. Zowel uitgaande van het inkomen van partijen ten tijde van de samenleving, die zij stelt op minimaal € 11.000,- netto per maand, als uitgaande van een opgave van de door haar redelijkerwijs te maken kosten concludeert zij, uitgaande van haar laatstelijk gewijzigde verzoek, behoefte te hebben aan een netto bedrag van € 5.852,00.

4.27.

De man bestrijdt het standpunt van de vrouw en meent dat niet uitgegaan dient te worden van de zogenoemde hof-norm en stelt voorts dat de door de vrouw gestelde kosten als onredelijk hoog dienen te worden beschouwd. De man verzet zich expliciet tegen de kosten van een lease-auto, zoals door de vrouw opgevoerd, nu hij het aangaan van een lease-contract voor de vrouw tegen de door de vrouw gestelde kosten van € 600,- per maand niet reëel acht. Daarnaast verzet hij zich expliciet tegen de door de vrouw opgevoerde huur van € 2.200,- per maand, welke huur hij gelet op de situatie van de vrouw onredelijk hoog acht.

4.28.

De rechtbank overweegt als volgt.

Als uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van de behoefte rekening gehouden moet worden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Deze kunnen een aanwijzing zijn voor de mate van welstand waarin partijen leefden. Voorts moet rekening worden gehouden met zoveel mogelijk concrete gegevens omtrent de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.

De rechtbank overweegt daarbij dat enerzijds de postrelationele solidariteit voor de man een verantwoordelijkheid schept om bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw, die een beperkt arbeidsverleden heeft en tijdens het huwelijk hoofdzakelijk de zorg voor het huishouden en de kinderen heeft gehad, maar dat deze solidariteitsgedachte de vrouw nog niet volledig ontslaat van haar verantwoordelijkheid om haar toekomstige bestedingspatroon aan te passen aan haar eigen financiële mogelijkheden. Dat klemt temeer nu de vrouw thans 45 jaar oud is en de kinderen reeds een grote mate van zelfstandigheid hebben, terwijl de alimentatieplicht bovendien na verloop van tijd zal eindigen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen in een zeker mate van welstand hebben geleefd, maar dat redelijkerwijs verondersteld mag worden dat een aantal van de uitgaven samenhang vertoonden met de positie die de man gelet op zijn werkzaamheden had in te nemen, zoals de kosten van een dure leaseauto . Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat een substantieel deel van het inkomen werd besteed aan kosten voor de kinderen.

4.29.

Thans is de situatie dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft en dat de man de volledige hypotheekrente en eigenaarslasten voor zijn rekening neemt. Voor wat betreft de huidige situatie dient de behoefte van de vrouw daarom te worden verlaagd met de door haar begrote kosten van een nieuw te betrekken woning. Daarnaast heeft de vrouw een aantal posten opgevoerd waarin ook kosten voor de kinderen zijn verdisconteerd. De rechtbank acht, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, de door de vrouw opgevoerde autolasten onredelijk hoog en acht een totaal bedrag van € 500,- per maand (inclusief brandstof en parkeerkosten) een passend bedrag. Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw op dit moment maximaal behoefte heeft aan een netto te besteden bedrag van € 3.000,- per maand. Voor wat betreft haar toekomstige woonlasten oordeelt de rechtbank, gelijk de man, dat een door de vrouw begrote huur van € 2.200,- haar onredelijk voorkomt. De rechtbank acht, met inachtneming van de huwelijkse welstand en de woonlast die partijen gewoon waren te hebben, een huur van maximaal € 1.500,- per maand alleszins redelijk. Van de vrouw mag echter worden verwacht en gevergd dat zij zich ervoor inspant de in de toekomst te maken eigen woonlasten met uit arbeid te verwerven inkomsten te kunnen voldoen, zodat de rechtbank vooralsnog geen aanleiding ziet de behoefte te verhogen, indien de man de woonlasten van de vrouw niet langer voor zijn rekening neemt.

4.30.

Rekening houdend met de door de man als partneralimentatie te betalen deel van de hypotheekrente ten behoeve van de vrouw, dat bij de vrouw belast is, terwijl dat deel van de rente tevens als eigen woning schuld aftrekbaar is voor de vrouw, alsmede in aanmerking genomen het eigen woning forfait, dat voor 50% in verband met de eigen woning regeling bij het inkomen wordt geteld en voor 50% als betaalde partneralimentatie, leidt een bruto te betalen uitkering tot levensonderhoud van € 4.000,- per maand tot een besteedbaar inkomen van de vrouw van afgerond € 3.000,- per maand. Daarbij is rekening gehouden met een daarover af te dragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De rechtbank heeft bovendien rekening gehouden met alsdan door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget, nu de man onbetwist ter zitting heeft gesteld dat het vermogen dat uit de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw zal toekomen het maximaal in aanmerking te nemen vermogen voor de toepassing van het kindgebonden budget niet zal overstijgen. De rechtbank verwijst ter toelichting naar de berekening I, die aan deze beschikking is gehecht.

Draagkracht man

4.31.

Voor zover het de draagkracht van de man betreft, verwijst de rechtbank naar de berekening II, die aan deze beschikking is gehecht. De namens de man als productie 16 bij zijn brief van 3 oktober 2016 overgelegde draagkrachtberekening is als uitgangspunt genomen. De rechtbank zal hieronder voor zover nodig haar berekening toelichten en ingaan op de posten die tussen partijen in geschil zijn. Voor wat betreft het inkomen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de bijdrage voor de kinderen.

4.32.

Hoewel de man bij zijn alimentatieberekening vermeld heeft dat deze uitgaat van de situatie van een onverdeelde echtelijke woning waarbij de man [adres] bewoont en de vrouw [adres] is de berekening voor wat betreft de in aanmerking te nemen woonlasten van de echtelijke woning evenzeer van toepassing op de als gevolg van deze beslissing te ontstane situatie dat de vrouw in de gehele echtelijke woning zal verblijven en de man elders woonruimte zal betrekken. Immers is tussen partijen niet in geschil dat de man in beide situaties de volledige hypotheekrente en eigenaarslasten van de echtelijke woning voor zijn rekening zal blijven nemen. Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij de helft van de hypotheekrente als eigen woning schuld in aftrek brengt en de andere helft als partneralimentatie. Nu dit zijn draagkracht verhoogt, zal de rechtbank de man hierin volgen. Het aanvankelijke door de man gedane verzoek tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding, indien de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen krijgt, laat de man vallen, indien er rekening wordt gehouden met een alsdan door hem redelijkerwijs te betalen huur van € 1.200,- per maand, waartegen de vrouw zich niet heeft verzet. De rechtbank zal daarom bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening houden met een huurlast van € 1.200,- per maand.

4.33.

De man heeft onderbouwd met stukken gesteld rente en aflossingslasten te moeten voldoen met betrekking de diverse garages, bij partijen genoegzaam bekend, zolang deze niet zijn verkocht, en een doorlopend krediet bij ABN Amro. De door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde post van € 909,- per maand met betrekking tot rente en aflossing van box 3 schulden is door de vrouw niet, althans onvoldoende bestreden, zodat de rechtbank met deze last rekening zal houden. Dit geldt eveneens voor de door de man opgevoerde ziektekosten. Anders dan de man gaat de rechtbank er, rekening houdend met het maximum bijdrage-inkomen ZVW, van uit dat de man feitelijk geen op zijn draagkracht drukkende inkomensafhankelijke bijdrage ZVW dient te voldoen.

4.34.

Rekening houdend met de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de door hem in aanmerking te nemen kosten voor de zorg voor [minderjarige 2] is de man in staat om met een bedrag van € 4.000,- per maand in het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen. Daar is hij bovendien toe in staat indien hij daarnaast nog extra kosten voor de kinderen voor zijn rekening neemt, in redelijkheid door de rechtbank begroot – met in achtneming van de stellingen van partijen – op € 200,- per kind per maand. Blijkens de aan deze beschikking gehechte jusvergelijking (berekening III) wordt de vrouw met een dergelijke uitkering bovendien niet in een financieel gunstigere positie gebracht dan de man.

Verzoek stukken

4.35.

Nu de rechtbank de vrouw volledig heeft gevolgd in haar (laatstelijk gewijzigde) standpunt met betrekking tot het jaarinkomen van de man, terwijl door de vrouw niet, althans onvoldoende concreet is gesteld, dat zij de stukken van de man om een andere reden dan ter onderbouwing van haar stelling betreffende dit inkomen overgelegd wilde zien, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek, en wijst de rechtbank dit verzoek derhalve af.

5 De beslissing

De rechtbank:

In de procedure voorlopige voorzieningen en de echtscheidingsprocedure

- stelt de hoofdverblijfplaats van voornoemde minderjarigen vast bij de vrouw;

- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden: de man [minderjarige 2] driemaal per maand een weekend van vrijdag tot zondag bij zich heeft;

- bepaalt dat de man € 710,= (zevenhonderdtien euro) per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en € 603,50 (zeshonderd drie euro en vijftig eurocent) als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;

- bepaalt dat de man € 4.000,- (vierduizend euro) per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen;

- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;

- bepaalt dat de vrouw, indien zij ten tijde van de inschrijving van de uitspraak der echtscheiding nog de echtelijke woning te [woonplaats] aan de [adres] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking;

- wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. J. Kloosterhuis, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E.D.M. Zijlmans, griffier, op 21 december 2016.

Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).Het beroep moet worden ingesteld:- door de verzoeker en door de verschenen wederpartij binnen drie maanden na dagtekening van de beschikking;- door de niet-verschenen wederpartij binnen drie maanden na de betekening van de beschikking in persoon of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze is betekend en overeenkomstig art. 820, lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature