U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Promis vonnis, bewezenverklaring primair ten laste gelegde zware mishandeling, verweren met betrekking tot noodweer, noodweerexces, putatief noodweer verworpen, toewijzing vordering benadeelde partij en schademaatregel, strafoplegging.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf

Locatie Haarlemmermeer

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/700277-15 (P)

Uitspraakdatum: 10 april 2017

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2017 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.G.C. Panhorst en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair

hij op of omstreeks 26 april 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel (blijvend[e] litteken[s]

en/of aangetaste zenuw[en]), heeft toegebracht door een maal (met kracht) met een (drink)glas te slaan tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer];

Subsidiair

hij op of omstreeks 26 april 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een maal (met kracht) met een (drink)glas heeft geslagen tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft aangever niet opzettelijk met een glas in het gezicht geslagen. Hij was zich er niet van bewust dat hij een glas in de hand had op het moment dat hij sloeg, omdat hij in een “fight” reflex handelde. Hij voelde zich bedreigd door aangever en heeft in een opwelling gehandeld.

3.4.

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.

Op 25 april 2015 wordt aangever [slachtoffer] in café Noire in Zaandam door een persoon die later verdachte blijkt te zijn, met een longdrinkglas in zijn gezicht geslagen. Aangever voelt direct aan de linkerkant van zijn gezicht een stekende pijn ter hoogte van zijn slaap. Ook voelt hij dat er iets in zijn gezicht steekt en dat het bloed uit zijn gezicht spuit. Aangever ziet heel veel bloed. Aangever wordt met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, alwaar een chirurg zijn verwondingen hecht.

Aanleiding voor de klap is een conflict over een meisje. Aangever is geïnteresseerd in het meisje en heeft de indruk dat zij ook interesse in hem heeft. Aangever gaat achter haar dansen. Het meisje reageert niet negatief. Vervolgens komt verdachte tussen aangever en dat meisje staan en ontstaat er een woordenwisseling tussen verdachte en aangever. Op enig moment legt aangever zijn hand in de nek van verdachte en zegt iets in zijn oor. Hierop geeft verdachte met het drinkglas in zijn hand een slag in het gezicht van aangever.

De wond is gehecht met 20 hechtingen. De artsen hebben tegen aangever gezegd dat de kans heel groot is dat het litteken zichtbaar blijft in zijn gezicht. Ook zijn zenuwen aangetast, waardoor de linker bovenhelft van het gezicht van aangever, vanaf de onderkant van zijn wenkbrauw tot aan zijn haargrens, niet meer kan bewegen. Uit de medische verklaring van het VUmc blijkt dat een deel van de “n. fascialis functie” niet meer intact is. Uit de medische verklaring van internist [internist] blijkt dat de tak van de zevende hersenzenuw links, die de spieren innerveert die de wenkbrauw optrekken en de frons in het voorhoofd brengt, is doorgesneden. Een poging deze zenuwtak te herstellen is niet geslaagd. Uiteindelijk resteert een situatie waarbij de wenkbrauw onbestuurbaar naar beneden hangt, waardoor de mimiek in het gelaat ernstig is aangetast. Het letsel is blijvend.

3.5.

Bewijsoverweging

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het voor een bewezenverklaring vereiste (voorwaardelijk) opzet op zware mishandeling bij verdachte heeft ontbroken, omdat verdachte op het moment van het slaan, zich niet bewust was van het glas in zijn hand.

De rechtbank verwerpt dit betoog. Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie is dat een persoon die een ander in zijn gezicht slaat met een hand waarin hij een glas heeft, handelt met minst genomen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval van voormeld uitgangspunt af te wijken.

Daarbij komt dat verdachte zijn drinkglas overpakt van zijn linkerhand naar zijn rechterhand, een handeling die er naar het oordeel van de rechtbank op duidt dat verdachte zich ervan bewust was dat hij een glas in de hand had, luttele seconden voordat hij met zijn rechterhand uithaalt en aangever in het gezicht slaat. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een fight-reflex als reactie op een bedreiging, nu niet aannemelijk is geworden dat aangever verdachte met woorden heeft bedreigd, zoals hieronder nader uiteen zal worden gezet bij de bespreking van het door verdachte gevoerde noodweerverweer.

3.6.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

Primair

hij op 26 april 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel (blijvend aangetaste zenuwen), heeft toegebracht door een maal met kracht met een drinkglas te slaan tegen het gezicht van

die [slachtoffer].

Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1.

Bespreking van het verweer van (putatief) noodweer(exces)

4.1.1.

Standpunt van de verdediging:

De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en heeft de rechtbank daarom verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Namens de verdediging is betoogd dat aangever in verdachtes oor heeft gezegd dat hij verdachte zou neersteken, althans dat verdachte meende de woorden ‘steken’ gehoord te hebben. Verdachte bevond zich in een acute en ernstig bedreigende situatie en mocht zich tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding verdedigen. Door hierop te reageren met een vuistslag heeft verdachte proportioneel gehandeld aangezien de vuistslag werd gegeven in een fight-reflex waarbij verdachte zich niet bewust was van het feit dat hij een longdrinkglas in die hand had.

Subsidiair doet verdachte een beroep op (putatief) noodweerexces.

4.1.2.

Standpunt van de officier van justitie:

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op (putatief) noodweer of noodweerexces toekomt nu hij degene is geweest die zich zeer agressief gedroeg en de confrontatie heeft opgezocht. Het is niet aannemelijk geworden dat aangever verdachte bedreigde. Er was ten tijde van het tenlastegelegde aldus geen sprake van een noodweersituatie. Subsidiair stelt de officier zich op het standpunt dat verdachte disproportioneel heeft gehandeld.

4.1.3.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen, te weten dat verdachte aangever heeft gedreigd hem te zullen neersteken, wordt door aangever ontkend. Daarbij komt dat geen van de getuigen heeft gehoord dat aangever dreigde om verdachte neer te steken.

Gelet op het vorenstaande en bij gebreke van overige concrete aanknopingspunten hiervoor is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

Voorts overweegt de rechtbank dat ook in de situatie dat verdachte meende het woord ‘steken’ gehoord te hebben, naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is van feiten en omstandigheden die een beroep op putatief noodweer rechtvaardigen. Verdachte heeft immers zelf de confrontatie met aangever gezocht door tussen hem en het meisje te gaan staan en te blijven staan, terwijl voor verdachte blijkens de ter terechtzitting bekeken camerabeelden de reële en redelijke mogelijkheid bestond om samen met zijn vriendin uit de situatie weg te lopen. Onder de gegeven omstandigheden kon dat van de verdachte worden gevergd.

Zowel het noodweerverweer als het beroep op putatief noodweer wordt mitsdien verworpen.

Nu uit vorenstaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een noodweersituatie, faalt eveneens het beroep op noodweerexces.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op:

zware mishandeling.

5 Strafbaarheid van verdachte

Er is, zoals volgt uit het hiervoor overwogene, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6 Motivering van de sancties

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop, aangezien het feit bijna twee geleden heeft plaatsgevonden en met de omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij sloeg een ander in een uitgaansgelegenheid met een longdrinkglas in het gezicht. Het slachtoffer liep hierdoor ernstig letsel in het gelaat op, bestaande uit een doorgesneden zenuw, waardoor hij zijn linker wenkbrauw niet meer kan bewegen en de mimiek van zijn gezicht ernstig is aangetast.

Het gaat om een ernstig geweldsdelict, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.

Uit de verklaring van het slachtoffer, afgelegd op de zitting, volgt dat hij veel pijn heeft gehad en psychisch lijdt mede als gevolg van schaamtegevoelens veroorzaakt door de confrontatie met zijn huidige uiterlijk. Het slachtoffer, met wie het voor de aanval goed ging op zijn opleiding en in maatschappelijk opzicht, heeft als gevolg van de aanval door verdachte weken thuis gezeten met een zware depressie. Hij ging cannabis gebruiken om de ellende en stress te vergeten en is een paar maanden niet naar school gegaan, waardoor hij een grote achterstand heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft psychische hulp gezocht, maar kon dit uiteindelijk niet betalen. Hij had moeite met solliciteren en raakte steeds verder in de schulden. Thans heeft hij gelukkig werk en is hij bijna weer uit de schulden, maar zijn opleiding heeft hij nog niet kunnen afmaken en hij lijdt nog immer aan stress. Voordat het slachtoffer een (door de huisarts geadviseerde) (ptss)behandeling bij een psycholoog kan beginnen, moet hij eerst afkicken van de cannabisverslaving, waardoor het nog enige tijd zal duren voordat hij voor zijn psychische problemen zal kunnen worden behandeld.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;

- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 maart 2016 van mevrouw [reclasseringswerker], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.

Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het gepleegde feit en het gegeven dat sindsdien bijna twee jaren zijn verstreken en voorts in aanmerking genomen dat verdachte als first offender is aan te merken, en ter terechtzitting enig berouw heeft getoond en heeft aangegeven dat hij de gevolgen voor het slachtoffer heel erg vindt en bereid is om desgewenst met het slachtoffer in gesprek te gaan, acht de rechtbank, in afwijking van de oriëntatiepunten van het LOVS, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans een te zware strafmodaliteit. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en het volgen van een behandeling, zoals door de reclassering is geadviseerd en zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.

Echter, de rechtbank dient rekening te houden met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, welk artikel voornoemde combinatie van modaliteiten in dit geval uitsluit. Er is immers sprake van een veroordeling voor zware mishandeling, een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan zes jaar is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangever heeft gemaakt. Zoals het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch meermalen heeft geoordeeld (zie onder meer ECLI:NL:GHSHE:2017:2084), volgt uit de wetgeschiedenis van artikel 22b Sr dat een combinatie van hoofdstraffen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf, bij een veroordeling ter zake van een misdrijf dat valt onder de reikwijdte van artikel 22b lid 1 Sr , nadrukkelijk behoort tot het palet van mogelijke straffen. De rechtbank zal gelet hierop, ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag aan verdachte opleggen.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en een ambulante behandeling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.641,60 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 1.567,19 rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank een vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

In hetgeen de raadsman op dit punt heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding het aantal dagen vervangende hechtenis te matigen.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht .

9 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen.

Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 120 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, op het volgende adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hierna moet betrokkene zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

- zich zal laten behandelen voor delictpreventie en/of coping vaardigheden bij de Waag (centrum voor ambulante forensische psychiatrie), zulks ter beoordeling van de reclassering. Hierbij dient de veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.

Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de

naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 11.567,19 bestaande uit € 1567,19 voor de materiële en € 10.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.567,19 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 90 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,

mr. J.J.M. Uitermark en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2017.

Mrs. Hazeu en De Jonge van Ellemeet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.

Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2017.

Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 26 april 2015 (dossierpagina’s 5-7 en fotobijlage).

Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 mei 2015 (dossierpagina’s 16-17).

Eigen waarneming van de rechtbank bij het uitkijken van de beelden van “camera 3”, die is gericht op de dansvloer en de bar.

Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 7 mei 2015 (dossierpagina’s 16 en 17 en fotobijlage).

Een medische verklaring van 15 mei 2015 van [arts 1], AIOS, PRHC en [arts 2], plastisch chirurg, beiden werkzaam bij VUmc, te Amsterdam (los opgenomen).

Een medische verklaring van 20 maart 2017 van drs. [internist], internist-intensivist (bijlage bij de vordering van de benadeelde partij).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature