Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Non-concurrentiebeding.

Uitspraak



Rechtbank [woonplaats]

Sector civiel recht

Zaak-/rolnummer: 122283 / HA ZA 05-50

Datum vonnis: 9 november 2005

Vonnis

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres].,

gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

procureur mr. H. van Ravenhorst,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

procureur mr. A.J.B. Ross.

De partijen zullen hierna verder ‘de vennootschap’ en ‘[gedaagde]’ worden genoemd.

Het verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 16 maart 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit vonnis is een comparitie van partijen gehouden, eerst op 15 april 2005 en voortgezet op 26 september 2005. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken. De voorafgaand aan de comparitie door de vennootschap bij brieven van 8 april 2005 en 13 september 2005 toegezonden stukken maken eveneens deel uit van het dossier. De partijen zijn op de comparitie niet verenigd, waarna vonnis is bepaald.

De vaststaande feiten

1. De vennootschap exploiteert een groothandel/installatiebedrijf in elektrotechnisch materiaal voor de industriële sector.

[gedaagde] was voor 50% aandeelhouder in het kapitaal en mede-bestuurder van de vennootschap. [gedaagde] verzorgde tot en met 2001 de dagelijkse administratie van de vennootschap en nam de orders aan. De enig mede-aandeelhouder en bestuurder, de heer J.J.M. [eiseres] -hierna: [eiseres]- voerde in die periode hoofdzakelijk de technische werkzaamheden uit.

2. Bij schriftelijke overeenkomst van 21 oktober 2001 heeft [gedaagde] zijn aandelen in de vennootschap per 31 december 2001 verkocht aan [eiseres] tegen een koopsom van fl. 300.000,00 (€ 136.134,06).

In de koopovereenkomst is onder meer bepaald:

“Het is [gedaagde] niet toegestaan om klanten te benaderen die per 31 december 2001 behoren tot de klantenkring van [eiseres] BV te [woonplaats] en dat gedurende de looptijd van een jaar”

3. De tussen partijen gesloten overeenkomst is tot stand gekomen onder begeleiding/bemiddeling van W. [betrokkene], de externe boekhouder van de vennootschap. Door [betrokkene] is op 15 oktober 2004 een schriftelijke verklaring afgegeven waarin onder meer staat:

“Ik heb toen ook een concurrentiebeding opgenomen, aanvankelijk voor één jaar, maar daar is later van gemaakt drie jaar, hetgeen ik ook heb aangetekend. Dat concurrentiebeding hield in dat [gedaagde] geen klanten mocht benaderen van [eiseres]. De notaris zei later dat de omvang van het beding officieel wat ruimer zou moeten en zodoende is de omschrijving in de notariële akte gekomen die erin staat.”

4. Bij notariële akte van 7 december 2001 zijn op grond van de hiervóór vermelde koopovereenkomst de aandelen van [gedaagde] in de vennootschap per 31 december 2001 geleverd aan [eiseres], en is tevens [gedaagde] ontslag verleend als mede-bestuurder van de vennootschap. In de leveringsakte -waarin [gedaagde] ook wel verkoper wordt genoemd, en [eiseres] koper- staat onder andere:

“(...) Zonder schriftelijke toestemming van koper is het verkoper verboden binnen een tijdvak van drie jaar na datum van overdracht zelf de cliënten van de vennootschap te benaderen voor dienstverlening, danwel in enigerlei vorm een zaak, gelijk of gelijksoortig aan de vennootschap te vestigen, te drijven, mede te drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke onderneming belang te hebben of daarvoor werkzaam te zijn, hetzij tegen een vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard dan ook te hebben ”

5. [gedaagde] is op 23 november 2001 een eenmanszaak gestart onder de naam Technische handelsonderneming en adviesbureau [gedaagde]. In de bedrijfsomschrijving volgens de inschrijving in het handelsregister van de kamer van koophandel staat dat de eenmanszaak bemiddelt en adviseert op het gebied van technische materialen.

6. In het kader van de aanvaardbaarheid van diverse belastingaangiften over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 heeft de belastingdienst in 2003/2004 onderzoek gedaan naar de boeken van de vennootschap. In zijn rapport daarover van 18 mei 2004 maakt de belastingdienst onder meer melding van het niet bewaard zijn van diverse onderdelen van de administratie van de vennootschap en van -kort weergegeven- privé-bestedingen van [gedaagde] die in de boeken bewust onder kosten van de vennootschap zijn gezet, waardoor er te weinig belasting is betaald. In dat verband heeft de belastingdienst in zijn rapport navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting aangekondigd, naheffingsaanslagen loonheffing, een naheffingsaanslag omzetbelasting, een navorderings-aanslag inkomstenbelasting en diverse boetes.

7. Bij brief van 11 november 2004 aan de voor [gedaagde] optredende belastingadviseur [betrokkene] heeft de belastingdienst ten aanzien van het belastbaar inkomen van [gedaagde] over de jaren 1998, 1999 en 2000 de bij te tellen inkomsten bepaald op f 28.102,-. Daarin is f 12.000,- begrepen wegens alsnog te belasten tantièmes. Voor het jaar 2001 is de bijtelling gesteld op f 8.728,-. Tevoren is over een en ander met [betrokkene] overeenstemming bereikt.

8. Tussen partijen is eerder een kort geding procedure gevoerd. De daarin door de vennootschap gevorderde voorzieningen zijn door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 2 november 2004 afgewezen.

9. Op de comparitie, bij de voortzetting op 13 september 2005, heeft [gedaagde] onder meer verklaard:

“Nu ik samen met u en de wederpartij reconstrueer hoe het destijds bij de totstandkoming van de overeenkomst van 21 oktober 2001 is gegaan, moet ik erkennen dat ik met de overeenkomst accoord ben gegaan nadat in een voetnoot al was aangevuld dat de termijn voor het concurrentiebeding drie in plaats van één jaar moest zijn. Ik houd wel staande dat over een inhoudelijke uitbreiding van het concurrentiebeding, op de wijze zoals is verwoord in de notariële akte, nooit met mij is gesproken en dat ik het in die zin ook niet eens ben geworden met [eiseres].”

[eiseres] heeft toen onder meer verklaard:

“Er is geen gezamenlijke bespreking geweest bij de notaris over de inhoud van het concurrentiebeding.”

Het geschil

9. De vennootschap vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding en dat hij uit dien hoofde gehouden is tot betaling van de door de vennootschap geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat. De vennootschap stelt daartoe dat [gedaagde] zich bezig houdt met activiteiten die gelijk(soortig) zijn aan die van haar, dat hij apparatuur, onderdelen en ander materialen in- en verkoopt en zich aldus op het werkgebied van de vennootschap begeeft en ten slotte dat [gedaagde] bestaande relaties, maar ook anderen, verwijst naar concurrenten van de vennootschap. Dat alles is volgens de vennootschap op grond van het non-concurrentiebeding ongeoorloofd.

Voorts vordert de vennootschap betaling van € 23.871,24 vermeerderd met wettelijke rente wegens onrechtmatig handelen door [gedaagde] jegens haar, daaruit bestaande dat over de jaren 1998 tot en met 2001 dat bedrag voor privé-doeleinden aan de vennootschap is onttrokken. Dat is geen behoorlijke vervulling geweest van de hem opgedragen taak zodat [gedaagde] gehouden is dit bedrag terug te betalen, aldus de vennootschap. Voor de berekening van het totale bedrag aan onttrekkingen baseert de vennootschap zich op het rapport van de belastingdienst van 18 mei 2004 .

10. [gedaagde] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden. Op zijn verweer zal hierna verder worden ingegaan.

De beoordeling van het geschil

Het non-concurrentiebeding

11. De rechtbank zal uitgaan van de tekst van het beding zoals dat is geformuleerd in de koopovereenkomst van 21 oktober 2001 met dien verstande dat, zoals [gedaagde] op de comparitie heeft erkend, de looptijd nader is gesteld op drie in plaats van een jaar.

Er wordt derhalve voorbij gegaan aan de, beduidend méér beperkingen bevattende, tekst van de notariële akte nu op grond van de erkenning door [eiseres] op de comparitie reeds is komen vast te staan dat een dergelijke uitbreiding tussen de partijen nooit is besproken. Daaruit volgt dat dit, zoals [betrokkene] in zijn schriftelijke verklaring (zie onder 3) ook heeft uiteengezet, dan inderdaad een (wat de rechtbank betreft: onjuist en onbegrijpelijk) eigen initiatief van de notaris is geweest waar de partijen niet alert op hebben gereageerd kennelijk omdat zij geïmponeerd waren door de volgens [betrokkene] daarbij gemaakte opmerking van de notaris dat het officieel zo nodig was.

Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat wat in de notariële akte is verwoord bepaald ook niet logisch is opgebouwd: het eerste deel van het beding gaat immers volledig op in alles wat na het woord ‘danwel’ is opgenomen en maakt dus dat eerste deel volstrekt overbodig.

12. Daarmee staat in deze procedure niet de vraag centraal of de [gedaagde] zakelijke contacten heeft met klanten van de vennootschap, maar enkel de vraag of die klanten door [gedaagde] daartoe zijn benaderd. Aangenomen wordt dat de vennootschap alleen dat laatste heeft willen verhinderen vanwege de rol die [gedaagde] vanwege de vroegere taakverdeling nu eenmaal had gespeeld.

De stelplicht en bewijslast van dit benaderen rusten bij de vennootschap. In de dagvaarding heeft de vennootschap de aan [gedaagde] verweten gedragingen gerangschikt onder een viertal noemers, waaronder het ‘actief benaderen van klanten’. In dat kader heeft de vennootschap één concreet voorbeeld genoemd, dat van haar leverancier Gietart. De daarop betrekking hebbende stukken waarnaar de vennootschap verwijst bevestigen echter geenszins de stelling dat [gedaagde] die leverancier heeft benaderd. In een verklaring van 1 mei 2002 (dagvaarding, productie 3) staat -samengevat- alleen maar dat wat Gietart betreft [gedaagde] de aangewezen dealer is voor een bepaald type compressoren omdat binnen de vennootschap elke expertise daarvoor ontbreekt. Dat betekent dat Gietart er zelf voor heeft gekozen geen zaken te doen met de vennootschap zoals ook al staat in de brief van Accon van 22 april 2002 (dagvaarding, productie 14). Dat is niets nieuws en levert niet een overtreding van het beding op.

De vennootschap heeft nog wel gesteld dat [gedaagde] ‘vele andere’ klanten en relaties heeft benaderd, hetgeen impliciet zou moeten volgen uit zijn gestelde activiteiten op het werkterrein van de vennootschap, maar dat is te vaag en onberedeneerd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat, zeker nu het beding al lang is verstreken en de vennootschap in de (ruime) tussentijd voldoende tijd en gelegenheid voor recherche van het een en ander heeft gehad.

Aldus heeft de vennootschap concreet niet iets gesteld dat een schending van het beding oplevert, zodat aan bewijs niet wordt toegekomen en dit deel van de vordering aanstonds wordt afgewezen.

Privé-onttrekkingen

13. Voorop gesteld wordt het volgende. Voor het aannemen van aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW waarop de vennootschap haar vordering baseert, is volgens vaste rechtspraak vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt, hetgeen dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoort onder meer ook de taakverdeling binnen het bestuur (HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360). Het staat vast dat het vóór 1 januari 2002 binnen de vennootschap tussen [g[eiseres] zo was geregeld dat eerstgenoemde de administratie voerde. In die administratie heeft de belastingdienst elementen aangetroffen waarop naheffingen zijn gebaseerd. Dat had onder meer te maken met de onttrekking voor privé-doeleinden van gelden door [gedaagde] aan het vermogen van de vennootschap. Die onttrekkingen waren op zichzelf opgenomen in of althans af te leiden uit de administratie. Dat gebeurde gedurende een aantal jaren. In die periode heeft [eiseres] zich niet bemoeid met de administratie.

14. Evenals de voorzieningenrechter oordeelt de rechtbank dat bij de geschetste gang van zaken aangenomen moet worden dat de vennootschap stilzwijgend toestemming heeft gegeven voor de onttrekking voor privé-doeleinden. In de verhouding tot de vennootschap mocht [gedaagde] dat dus doen en daarvan kan hem niet achteraf een (ernstig) verwijt worden gemaakt. De fiscale aspecten hiervan die, zo wordt afgeleid uit de brief van de belastingdienst van 11 november 2004, uiteindelijk voor [gedaagde]’s eigen rekening zijn gekomen, zijn in het kader van de toetsing op grond van artikel 2:9 BW op zichzelf dus niet van belang. Ook moet buiten de beoordeling blijven of, en zo ja in welke mate, een en ander de tussen [eiseres] (destijds) bestaande rekening-courant verhouding heeft scheef getrokken. Dat gaat immers de vennootschap niet aan. Dit onderdeel van de vordering moet dus eveneens worden afgewezen.

15.De vennootschap zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure moeten dragen.

De beslissing

De rechtbank,

wijst de vorderingen af,

veroordeelt de vennootschap in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden bepaald op € 525,- voor verschotten en op € 998,- voor salaris procureur,

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 9 november 2005.

De griffier: De rechter:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature