Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

aanvullingsregeling CAO Woondiensten na ontbinding arbeidsovereenkomst met vergoeding; Baijingsleer.

Uitspraak



RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton ‘s-Hertogenbosch

Zaaknummer : 3219572

Rolnummer : 14-6084

Uitspraak : 6 november 2014

in de zaak van:

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres in conventie,

verweerster in voorwaardelijke reconventie,

gemachtigde: mr. L.M. den Ouden,

t e g e n :

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Bouwvereniging Huis en Erf,

gevestigd te Schijndel,

gedaagde in conventie,

eiseres in voorwaardelijke reconventie,

gemachtigde: mr. A.W. Brantjes.

Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘Huis & Erf’.

1 De procedure

[eiseres] heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Huis & Erf is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij een voorwaardelijke eis in reconventie is ingesteld. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald. [eiseres] heeft ten behoeve van de comparitie een conclusie van antwoord in reconventie en een productie ingezonden. De comparitie heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.

[eiseres] vordert in conventie, na vermindering van eis,

- betaling van € 7.133,88 netto;

- nakoming van artikel 2.13.11 van de CAO , alsmede het doen van hetgeen ter verdere uitvoering daarvan noodzakelijk is;

- betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het gevorderde, alsmede de kosten als vermeld in de dagvaarding.

[eiseres] legt daaraan het volgende ten grondslag.

Zij is bij Huis & Erf op 1 december 1999 in dienst getreden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 9 februari 2012 per 1 maart 2012 ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 104.863,41 bruto aan [eiseres] op basis van een correctiefactor van 1,5.

De toepasselijke CAO Woondiensten (hierna: “de CAO”) kent in artikel 2.13 in geval van inkrimping of interne reorganisatie een aanvullingsregeling, inhoudende dat de WW- uitkering wordt aangevuld tot 100% van het netto maandsalaris. Met ingang van 1 mei 2012 ontvangt [eiseres] een WW-uitkering. Vanaf dat moment maakt zij aanspraak op de aanvullingsregeling.

Met ingang van 17 januari 2013 is [eiseres] elders in dienst getreden. Zij heeft aldus 8,5 maanden een WW-uitkering ontvangen. Over de periode van 1 mei 2012 tot 17 januari 2013 bedraagt de vordering € 5.609,07 netto.

Over de periode van 17 januari 2013 tot 1 mei 2013 (‘2014’ in de dagvaarding is kennelijk een verschrijving; ktr.) bedraagt de vordering € 1.524,81 netto. Samen € 7.133,88 netto.

Daarnaast is Huis & Erf op basis van artikel 2.13. 11 CAO verplicht om de premiebetalingen voor de pensioenverzekeringen voort te zetten op basis van het laatstgenoten salaris gedurende de periode dat de werknemer recht heeft op volledige schadeloosstelling, zijnde 12 maanden.

2.2.

Huis & Erf heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.

A. De CAO is niet van toepassing op [eiseres].

B. De aanspraken van [eiseres] zijn reeds verdisconteerd in de aan haar toegekende ontbindingsvergoeding.

C. Als die aanspraken daarin niet zijn verdisconteerd beroept Huis & Erf zich op de Baijingsleer. Er is naast de toekenning van de vergoeding in de ontbindingsprocedure geen ruimte meer voor een toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid of goed werkgeverschap.

D. Meer subsidiair heeft [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak uit hoofde van de CAO meer, nu zij reeds een ruime ontbindingsvergoeding toegekend heeft gekregen.

E. Meer subsidiair hebben partijen elkaar finale kwijting verleend.

F. Voorts bestrijdt Huis & Erf de berekening van de vordering en bestrijdt zij de vordering ter zake van de pensioenverzekeringspremies.

2.3.

In voorwaardelijke reconventie vordert Huis & Erf betaling van € 2.834,14 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten, welke kosten zij heeft gemaakt voor het opstellen en indienen van het verweerschrift in het kader van de door [eiseres] ingeleide appelprocedure.

2.4.

[eiseres] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.

3 De beoordeling

In conventie

3.1.

Ter zitting heeft Huis & Erf niet langer bestreden dat de CAO van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat daarvan wordt uitgegaan.

3.2.

Het verweer dat de aanspraken van [eiseres] reeds zijn verdisconteerd in de ontbindingsvergoeding kan niet worden aanvaard. Dat dat het geval zou zijn blijkt niet uit de beschikking van de kantonrechter van 9 februari 2012, noch uit het proces-verbaal van de zitting in die procedure, noch uit enig ander stuk dat daarop betrekking heeft.

Doch ook als ervan zou moeten worden uitgegaan dat de kantonrechter in de ontbindingsprocedure op enigerlei wijze in haar beslissing heeft meegewogen dat [eiseres] aanspraken aan de CAO kan ontlenen, brengt dat in beginsel niet met zich dat [eiseres] zich niet op die aanspraken kan beroepen en deze in rechte geldend kan maken. (Het laten meewegen in de ontbindingsvergoeding zou overigens ook betekenen dat de ontbindingsvergoeding lager zou zijn uitgevallen, aangezien de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking niet kan bepalen of ervan kan uitgaan dat [eiseres] geen rechten (meer) kan ontlenen aan de CAO en derhalve nimmer die aanspraken al zal kunnen meewegen om tot een hogere vergoeding te komen.)

3.3.

Het beroep van Huis & Erf op de Baijingsleer dient eveneens te falen. Het gaat in het onderhavige geval niet om aanspraken van [eiseres] op grond van de redelijkheid en billijkheid of hetgeen een goed werkgever behoort te doen of na te laten, welke aanspraken in beginsel in de ontbindingsprocedure aan de orde dienen te komen en waarvan de afweging in beginsel volledig in de ontbindingsvergoeding tot uitdrukking dient te worden gebracht. Aanspraken die daarop zijn gegrond kunnen in beginsel niet nogmaals in een procedure aan de orde worden gesteld (behoudens het geval dat deze uitdrukkelijk in de ontbindingsbeschikking buiten de beoordeling zijn gelaten). In het onderhavige geval gaat het om aanspraken van [eiseres] op grond van de CAO. Daarvan kan in een aparte procedure nakoming worden gevorderd (analoog aan HR 2 april 2004, JAR 2004, 112).

3.4.

Wel dient de toegekende ontbindingsvergoeding in de beoordeling van de aanspraken van [eiseres] op grond van de CAO te worden betrokken in die zin dat – nu Huis & Erf daarop een beroep heeft gedaan - beoordeeld moet worden of nakoming ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat betreft een strenge toets. De onverkorte nakoming van de verplichtingen van Huis & Erf op grond van de CAO dient het uitgangspunt te zijn.

In de ontbindingsprocedure is een vergoeding van € 104.863,41 bruto aan [eiseres] toegekend, op basis van een correctiefactor van 1,5. Deze correctiefactor is toegekend omdat Huis & Erf, kort weergegeven, zich onvoldoende had ingespannen om [eiseres] een geschikte of passende functie aan te bieden, terwijl deze wel voorhanden was geweest. (Huis & Erf had ontbinding verzocht onder toekenning van een vergoeding op basis van een correctiefactor van 1, wegens het verval van de functie van [eiseres] om bedrijfseconomische redenen.)

Huis & Erf voert aan dat [eiseres] met de toegekende ontbindingsvergoeding haar periode van werkloosheid met gemak heeft kunnen overbruggen, zeker daar zij ook een WW-uitkering ontving, en dat het om die reden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat zij een extra vergoeding op grond van de CAO zou ontvangen.

De onderhavige aanspraken vertegenwoordigen een waarde van circa € 18.000,- volgens de stellingen van [eiseres]. De kantonrechter is, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de hoogte van de ontbindingsvergoeding en de reden waarom deze is toegekend, van oordeel dat honorering van deze aanspraken niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit verweer slaagt derhalve evenmin.

3.5.

Ter comparitie is zijdens Huis & Erf aangevoerd dat de CAO een minimum CAO is waarvan kan worden afgeweken, en dat, nu er een ontbindingsvergoeding aan [eiseres] is toegekend, de suppletieregeling op grond van de CAO, als de mindere regeling, komt te vervallen, aangezien niet allebei de regelingen tegelijk van toepassing kunnen zijn.

Dit verweer kan niet worden aanvaard. De CAO is een minimum CAO. Dat betekent dat een werkgever collectief of in individuele afspraken met de werknemer kan afwijken van de bepalingen van de CAO, voor zover deze geen standaardkarakter hebben. In het onderhavige geval is echter noch collectief noch in individuele afspraken met [eiseres] afgeweken van de onderhavige bepalingen.

3.6.

Huis & Erf heeft tevens aangevoerd dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend toen zij zijn overeengekomen dat [eiseres] het hoger beroep tegen de beschikking van 9 februari 2012 zou intrekken en dat Huis & Erf ervan zou afzien de door haar gemaakte kosten ten behoeve van de appelprocedure op haar te verhalen. Uit de correspondentie over de periode van juli 2012 tot en met december 2012 blijkt volgens Huis & Erf dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend.

[eiseres] heeft weersproken dat zij finale kwijting aan Huis & Erf heeft verleend.

Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [eiseres] aan de heren [naam] en [naam] (respectievelijk voorzitter en vicevoorzitter van de Raad van Toezicht van Huis & Erf) op 24 juli 2012 heeft gemaild: “Ik waardeer dat jullie open staan voor mijn behoefte om het proces met Huis & Erf goed af te sluiten en vond het fijn om te constateren dat dit ook vanuit jullie naar mij toe het geval is.” “Het proces goed afsluiten” slaat kennelijk op het proces dat is gevoerd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, inclusief het geëntameerde hoger beroep. In deze uitlating ligt niet, althans niet zonder meer besloten dat [eiseres] finale kwijting aan Huis & Erf verleent voor alle mogelijke vorderingen die zij eventueel nog op Huis & Erf zou hebben.

Huis & Erf heeft tevens gewezen op andere correspondentie van partijen, maar nergens uit blijkt dat [eiseres] finale kwijting aan haar heeft verleend dan wel bedoeld heeft te verlenen. Eventueel door [eiseres] gedane uitlatingen als “een periode te willen afsluiten” en “materiële afsluiting heeft naar tevredenheid plaatsgevonden”, welke in de overgelegde verklaring van de heren [naam] en [naam] aan haar worden toegeschreven, impliceren geen finale kwijting voor mogelijke (toekomstige) vorderingen die [eiseres] nog op Huis & Erf zou hebben. Het bewijsaanbod ter zake kan daarom ook worden gepasseerd. Dit verweer wordt eveneens verworpen.

3.7.

De aanspraken van [eiseres] op grond van de CAO dienen daarom te worden gehonoreerd. Als niet weersproken staat vast dat [eiseres] op grond van de CAO in beginsel recht heeft op een aanvulling gedurende 12 maanden.

In reactie op het verweer van Huis & Erf dat [eiseres] het bedrag van de aanvulling op de WW-uitkering niet juist heeft berekend door de WW over de periode 2 juli tot en met 29 juli 2012 niet daarin te betrekken, heeft [eiseres] dat alsnog gedaan en de vordering navenant verminderd. Daarover heeft Huis & Erf ter comparitie geen opmerking meer gemaakt, zodat ervan wordt uitgegaan dat dit punt op deze wijze als afgedaan kan worden beschouwd.

3.8.

Ten aanzien van de aanvulling op het nettoloon dat [eiseres] heeft verdiend in de periode van 17 januari 2013 tot en met 1 mei 2013 (“1 mei 2014” in de dagvaarding is kennelijk een verschrijving) heeft Huis & Erf aangevoerd dat daarbij ook de door [eiseres] van haar nieuwe werkgever ontvangen kilometervergoeding, telefoonkostenvergoeding, reiskostenvergoeding en de inhouding voor het personeelsfonds moeten worden betrokken.

Dat verweer kan niet worden aanvaard. In artikel 2.13.6 van de CAO is bepaald dat de werkgever het salaris van de werknemer in zijn nieuwe dienstbetrekking dient aan te vullen in het geval dat het salaris dat de werknemer in die dienstbetrekking krijgt lager is dan het salaris dat hij in zijn vorige dienstbetrekking kreeg, en dat in dat geval de ex-werkgever gedurende de termijn dat de schadeloosstelling anders nog zou zijn uitbetaald, het verschil moet uitbetalen tussen de vorige en de tegenwoordige beloning van de werknemer. Uit de context van deze bepaling – het gehele artikel 2.1 3 – kan worden afgeleid dat hier met “beloning” wordt bedoeld het nettomaandsalaris. Tot het netto(maand)salaris behoren niet de door Huis & Erf genoemde vergoedingen. Deze vergoedingen vormen immers geen “loon” als bedoeld in titel 10 van boek 7 van het BW.

De vordering ten bedrage van € 7.133,88 netto is derhalve toewijsbaar.

3.9.

In beginsel is ook de vordering met betrekking tot de nakoming van artikel 2.13.11 van de CAO toewijsbaar.

Huis & Erf heeft de vordering betwist omdat [eiseres] heeft verzuimd om – zoals voorgeschreven in het reglement van het pensioenfonds – binnen drie maanden na uitdiensttreding vrijwillige voortzetting aan te vragen, en nastorting thans niet meer mogelijk is.

Artikel 2.13.11 van de CAO is echter geformuleerd als een verplichting van de werkgever: “de werkgever zal de premiebetalingen etc.”. Dat nastorting bij het pensioenfonds niet meer mogelijk zou zijn verhindert niet dat Huis & Erf die premiebetalingen op een andere wijze aan [eiseres] ten gunste laat komen, zoals op de wijze voorgesteld door [eiseres], namelijk onderbrenging van het bedrag bij een particuliere verzekeraar of een bank ter reservering voor een aanvulling op het pensioen, dan wel, zoals [eiseres] ter comparitie aangaf, in de vorm van nastorting bij het(zelfde) pensioenfonds nadat in augustus 2015 de arbeidsovereenkomst met haar nieuwe werkgever zal zijn geëindigd. [eiseres] zal hebben aan te geven op welke (fiscaal toelaatbare) wijze zij nakoming wenst.

3.10.

[eiseres] heeft de wettelijke verhoging over beide aanspraken gevorderd. Huis & Erf heeft verzocht deze verhoging op nihil te stellen althans deze te matigen.

In het onderhavige geval is echter geen wettelijke verhoging aan de orde. Geen van de onderhavige aanspraken betreft loon als bedoeld in artikel 7:625 BW . ‘Loon’ in dit artikel betreft alle vergoedingen voor in loondienst verrichte werkzaamheden. Net zo min als wachtgeld betreffen de onderhavige aanspraken loon in de zin van deze bepaling. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om tijdig het loon uit te betalen. De onderhavige aanspraken zijn pas relevant geworden na afloop van de dienstbetrekking. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.

3.11.

De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd.

3.12.

De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar als gevorderd. Het feit dat [eiseres] een rechtsbijstandverzekering heeft doet daar niet aan af.

In voorwaardelijke reconventie

3.13.

Aangezien de vorderingen in conventie grotendeels toewijsbaar zijn is de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld vervuld, zodat deze dient te worden beoordeeld.

3.14.

Huis & Erf heeft aangevoerd dat, als niet kan worden aangenomen dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, het niet meer dan redelijk is dat [eiseres] alsnog de door Huis & Erf gemaakte proceskosten van de appelprocedure vergoedt.

[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.15.

Vaststaat dat partijen zijn overeengekomen dat Huis & Erf de proceskosten die zij ten behoeve van de appelprocedure heeft gemaakt niet op [eiseres] zou verhalen als zij de procedure zou stopzetten. [eiseres] heeft deze procedure stopgezet. Huis & Erf heeft de betreffende kosten daarom ook niet op haar verhaald. Er is geen grond voor Huis & Erf om terug te komen op die toezegging. Het enkele feit dat niet kan worden aangenomen dat partijen elkaar finale kwijting voor alle mogelijke vorderingen in de toekomst hebben verleend, is daarvoor onvoldoende. Ook de redelijkheid biedt daarvoor geen grondslag.

De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.

In conventie en in reconventie

3.16.

Huis & Erf zal als de in overwegende mate in conventie en in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie:

veroordeelt Huis & Erf om aan [eiseres], ter zake van aanvulling op de WW-uitkering en het lagere elders verdiende salaris, te betalen de somma van € 7.133,88 netto, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2014 tot de dag van voldoening;

veroordeelt Huis & Erf jegens [eiseres] tot nakoming van artikel 2.13.11 van de CAO , alsmede tot het doen van hetgeen ter verdere uitvoering daarvan noodzakelijk is, op een door [eiseres] aan te geven, fiscaal toelaatbare wijze, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van de betreffende premies vanaf 27 juni 2014 tot de dag van voldoening;

veroordeelt Huis & Erf om aan [eiseres] ter zake van buitengerechtelijke kosten te betalen de somma van € 847,-;

wijst het meer of anders gevorderde af;

in voorwaardelijke reconventie:

wijst de vordering af;

in conventie en in voorwaardelijke reconventie:

veroordeelt Huis & Erf in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] tot heden begroot op € 1.724,06, waarvan 101,06 wegens explootkosten, € 923,- wegens griffierecht en € 700,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);

verklaart dit vonnis waar het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature