Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kinderalimentatie . Inkomsten uit verhuur aan de zijde van de man. Onvoldoende concrete onderbouwing van zijn financiële gegevens.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.188.186/01

rekest- en zaaknummer rechtbank: C/13579733/FA RK 15-298

beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2017 inzake:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.A.M.L. van Osch te 's-Hertogenbosch,

en

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. H.J. de Raadt te Bussum.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 25 maart 2016 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 13 januari 2016.

2.2

De man heeft op 2 juni 2016 een verweerschrift ingediend.

2.3

De man heeft op 26 september 2016 nadere stukken ingediend.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De man is bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw is bijgestaan door mr. M. van Vliet, waarnemend collega van mr. Van Osch.

3 De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn [in] 2000 gehuwd te [plaats] . Hun huwelijk is op 12 februari 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 januari 2013 in de registers van de burgerlijke stand.

3.3

Partijen zijn de ouders van:

- [kind a] , geboren [in] 2005 (hierna: [kind a] ) en

- [kind b] , geboren [in] 2008 (hierna: [kind b] ) (hierna ook: de kinderen).

Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van partijen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw. [kind a] staat ingeschreven bij de man en [kind b] staat ingeschreven bij de vrouw.

3.4

Partijen zijn bij echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 14 december 2012, aangehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 16 januari 2013, voor zover thans van belang, het volgende overeengekomen:

Echtscheidingsconvenant

(…)

Artikel 4: kinderalimentatie

4.1

Geen der partijen zal kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen betalen. Partijen zullen ten allen tijde de kosten van de kinderen (naar evenredigheid) delen en gezamenlijk voldoen. Partijen zullen een gezamenlijke rekening aanhouden ten behoeve van de kosten van de kinderen. Deze gezamenlijke rekening is reeds geopend bij de Abn AMRO Bank met het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] .

4.2.

Op deze rekening zal gestort worden:

- de huurinkomsten van het in gezamenlijk eigendom behorende pand te [woonplaats] aan de [a-straat] (verdere gegevens bij partijen bekend);

- de kinderbijslag;

- de kinderopvangtoeslag van de fiscus.

4.3.

Bij wijziging van de inkomsten op deze gezamenlijke rekening, zal door partijen gezamenlijk overleg gepleegd worden over de bijdrage op deze gezamenlijke rekening. Partijen zullen in ieder geval jaarlijks overleg plegen over de kosten van de kinderen en de bijdrage van partijen.

Ouderschapsplan co-ouderschap

(…)

Artikel 6 Kinderalimentatie

6.1

Ouders spreken af geen kinderalimentatie te hoeven betalen ten behoeve van de kinderen. Aangezien er sprake is van co-ouderschap hebben de ouders het volgende afgesproken ten aanzien van de kosten van de kinderen:

Kosten die gemaakt worden voor de kinderen (m.u.v. dagelijkse boodschappen), zoals:

kleding;

verjaardagscadeaus voor [kind a] en [kind b] ;

cadeautje voor jarig vriendje/vriendinnetje;

medische kosten, contributie sportclub/zwemles;

kosten kinderopvang;

betalingen voor schoolse aangelegenheden (zoals: tussenschoolse opvang, ouderbijdrage, schoolreisjes);

toekomstig zakgeld,

zullen worden betaald van de gezamenlijke rekening [rekeningnummer 1] .

Ook de zorgverzekering van het gezin wordt van de gezamenlijke rekening betaald.

6.2

De gezamenlijke rekening wordt voorlopig, tot anders bepaald in gezamenlijk overleg, gevoed met:

- huurinkomsten uit het pand gelegen aan de [a-straat] , te [woonplaats] ;

- de kinderbijslag;

- de tegemoetkoming kinderopvang (daar wordt ook de opvang van betaald);

6.3

Bij wijziging van het inkomen van een van beide ouders wordt jaarlijks opnieuw bepaald hoe de input/verdeling van de kosten t.a.v. de kinderen zal geschieden. Dit zal gebeuren op basis van evenredigheid.

3.5

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.6.

Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Zij is geboren [in] 1976. Zij vormt met de kinderen een eenoudergezin.

3.7.

Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.

Hij is geboren [in] 1970. Hij woont samen met zijn nieuwe partner.

Hij ontvangt inkomsten uit verhuur.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 16 januari 2013 en het daarbij als herhaald en ingelast beschouwde convenant en ouderschapsplan, bepaald dat de man met ingang van 9 januari 2015 € 296,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie), bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Deze beschikking is gegeven op verzoek van de vrouw om primair de man te veroordelen om met ingang van 1 juli 2014 aan de vrouw te voldoen een bedrag aan kinderalimentatie van

€ 313,25 per kind per maand. Subsidiair heeft de vrouw verzocht bij tussenbeschikking de man op grond van artikel 843a Rv te gelasten de navolgende stukken in het geding te brengen:

jaarstukken van zijn onderneming over de jaren 2011, 2012 en 2013;

informatie met betrekking tot de overdracht/verkoop van zijn onderneming;

informatie met betrekking tot de inkomsten die de man geniet uit verhuur van het onroerend goed;

overige informatie noodzakelijk voor het berekenen van het netto inkomen van de man.

De vrouw heeft voorts subsidiair verzocht de tussen partijen overeengekomen kinderkostenregeling te wijzigen voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft en te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2014 gehouden is om met een bedrag van € 477,- bij te dragen in de zorg overschrijdende kosten van de kinderen en met een bedrag van € 149,50 ter zake de zorgkosten, beide bedragen uiterlijk te voldoen op de eerste dag van iedere maand.

4.2

De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de man met ingang van 9 januari 2015 aan de vrouw een bedrag van tenminste € 379,- per kind per maand dan wel een hoger bedrag, door het hof te bepalen, zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

4.3

De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

5.1.

Partijen zijn het allereerst oneens over de behoefte van de kinderen. De vrouw betoogt dat de rechtbank de behoefte van de kinderen ten onrechte heeft vastgesteld op basis van de Tremanormen van 2012. De Tremanormen zijn in 2014 aangepast en gemaximeerd tot een behoefte gerelateerd aan een netto gezinsinkomen van € 6.000,-. Nu het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen in 2012 € 6.322,- bedroeg, dienen de Tremanormen van 2014 toegepast te worden, aldus de vrouw. De man voert verweer en betoogt dat de rechtbank terecht de Tremanormen van 2012 heeft toegepast, daar partijen in 2012 gescheiden zijn gaan leven en in dat jaar afspraken hebben gemaakt over de kosten van de kinderen. Het NBI van partijen uit 2012 wijkt slechts in geringe mate af van het huidige NBI. De behoefte van de kinderen is door de rechtbank dan ook terecht vastgesteld op € 1.241,- (niveau 2015).

Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in 2012 uit elkaar gegaan en hebben in dat jaar afspraken gemaakt over de wijze waarop zij de kosten van de kinderen dragen. Het ligt dan ook in de rede om bij het bepalen van de behoefte van de kinderen uit te gaan van de op 2012 betrekking hebbende tabellen. Indien de vrouw had willen betogen dat de kinderen feitelijk een hogere behoefte hebben dan de rechtbank heeft vastgesteld aan de hand van de tabellen 2012, dan had het op haar weg gelegen die stelling nader te onderbouwen. Aangezien zij dat heeft nagelaten en de berekening van de behoefte door de rechtbank overigens niet is bestreden, zal het hof uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen, te weten € 1.320,- (€ 1.241,- te vermeerderen met kosten kinderopvang en verminderd met kinderopvangtoeslag).

5.2.

Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de vrouw een draagkracht van € 890,- heeft, zodat het hof hiervan zal uitgaan.

5.3.

Voorts is aan de orde de draagkracht van de man. Partijen twisten over de hoogte van de inkomsten die de man uit verhuur ontvangt. De vrouw heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de afschrijving op de WOZ-waarde van de onroerendgoedportefeuille van de man. In het overzicht van de accountant van de man is rekening gehouden met de actuele en reële waarde van de panden, zodat geen grond bestaat om nogmaals met een afschrijvingspercentage daarop rekening te houden. Ook heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de panden zou zijn gedaald. Daarbij komt dat de door de man overgelegde informatie over zijn inkomsten uit verhuur in de door hem overgelegde overzichten uit 2015 en 2016 uiterst summier en niet onderbouwd is. In de overzichten ontbreekt bovendien het pand van de man aan de [b-straat] te [plaats c] . Voorts heeft de man nagelaten de huurovereenkomsten met daarin vermeld de huurpenningen over te leggen. Ook de in het overzicht genoemde hypotheekrente van 5% is door de man onvoldoende met stukken onderbouwd. Gelet op deze omstandigheden dient ten minste te worden uitgegaan van een resultaat uit verhuur in 2015 van € 103.000,-, welk bedrag gebaseerd is op het overzicht van de man uit 2015, aldus de vrouw.

De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft de vrouw en haar advocaat meermaals verzocht aan te geven welke informatie zij nog nodig achtten en ook aangeboden hen deze informatie te verstrekken. In het kader van de onderhavige procedure heeft de man een overzicht van zijn inkomsten uit verhuur uit 2016 overgelegd. Het is juist dat in dit overzicht één pand aan de opsomming van de onroerendgoedportefeuille ontbreek. De vrouw is bekend met het bestaan van dit pand. Inmiddels is ook het pand aan de [a-straat] , dat partijen gezamenlijk in eigendom hadden, door de vrouw aan de man voor haar deel in eigendom overgedragen.

Het hof overweegt het volgende.

De vrouw heeft de door de man overgelegde overzichten van zijn inkomsten uit verhuur uit 2015 en 2016 ter zitting op onderdelen gemotiveerd weersproken. Het hof is van oordeel dat het in het licht daarvan op de weg van de man had gelegen om voor zowel het jaar 2015 als het jaar 2016 de door hem gestelde posten op die onderdelen nader te onderbouwen.

Zo heeft de man over 2016 een totaal aan huurinkomsten geprognotiseerd van € 191.374,- en daarop een aantal posten in mindering gebracht, waardoor het geprognotiseerd resultaat € 60.760,- bedraagt. De man heeft echter nagelaten om de in het overzicht van 2016 opgenomen stelpost groot onderhoud ad € 53.571,- nader te concretiseren en met stukken te onderbouwen. De man had naar het oordeel van het hof aan de hand van een overzicht van de concrete kosten van groot onderhoud in het verleden en/of een prognose aan de hand van een planning groot onderhoud een concreter en reëler overzicht dienen over te leggen waarmee hij de door hem gestelde lasten nader had kunnen onderbouwen. Deze gegevens ontbreken. Het door de man gekozen uitgangspunt om voor de omvang van de kosten van groot onderhoud uit te gaan van 2,5% van de WOZ-waarde (aldus in totaal € 53.571,-) is daarmee onvoldoende onderbouwd.

Voorts heeft de man onvoldoende toegelicht waarom ten aanzien van alle verhuurde panden met een algemene huurderving van één maand rekening moet worden gehouden. De man had zijn standpunt aan de hand van reële huurdervingsgegevens dienen aan te tonen. Dat heeft hij nagelaten.

In het door de man overgelegde overzicht 2016 staan voorts de rentelasten van hypothecaire leningen als schatting/stelpost van 5% van de geldlening vermeld. De man heeft dit rentepercentage niet met concrete gegevens onderbouwd waar dit wel van hem mocht worden verlangd. De man heeft de totale rentelast van € 59.837,- dan ook onvoldoende onderbouwd.

Vast staat dat het pand [b-straat] 18 (a/b/c) te [plaats c] nog tot augustus 2016 tot de vastgoedportefeuille behoorde. Er bestaat dan ook geen grond de daaruit verkregen (netto) inkomsten tot die datum buiten beschouwing te laten.

Tot slot is het hof gebleken dat de man medeaandeelhouder van [de Holding B.V.] is en dat hij via de rekening-courant gelden kan onttrekken aan die vennootschap, en dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.

Al met al is het hof van oordeel dat uit de gegevens van de man blijkt van een hoge jaarlijkse huuropbrengst. Door het achterwege laten van een voldoende concrete onderbouwing van zijn financiële gegevens, met name de hiervoor besproken kostenposten, heeft de man het door de vrouw gestelde resultaat uit verhuur van € 103.000,- onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof volgt de vrouw dan ook in haar stelling dat aan de zijde van de man rekening dient te worden gehouden met een bedrag aan inkomsten uit verhuur van € 103.000,-.

5.4.

Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)] , nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.550,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.

Het hof stelt de draagkracht van de man op grond van voormelde formule, met inachtneming van hetgeen onder 5.3 is overwogen, vast op € 3.337,- per maand.

De behoefte van de kinderen bedraagt € 1.320,- per maand. De totale draagkracht van de man en de vrouw bedraagt € 4.227,- (€ 890,- + € 3.337,-) per maand en is daarmee voldoende om te voorzien in die behoefte. Het hof zal de beschikbare draagkracht van de vrouw en de man dan ook verdelen naar rato van deze behoefte. Dit leidt tot een aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 1.042,- (€ 3.337,-/ € 4.227,- x € 1.320,-) per maand.

5.5.

De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Nu sprake is van een zorgregeling van gemiddeld drie dagen per week, zal het hof een percentage van 35% in aanmerking nemen.

Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen, omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien.

5.6.

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en hetgeen hiervoor is overwogen, bepaalt het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 290,- per kind per maand (€ 1.042,- - € 462,- = € 580,-). De ingangsdatum staat - als in hoger beroep onbestreden - vast (9 januari 2015).

5.7.

De vrouw heeft in het petitum van haar beroepschrift haar verzoek op grond van 843a Rv niet herhaald. Mede in aanmerking genomen dat de vrouw wordt gevolgd in haar stelling dat aan de zijde van de man rekening moet worden gehouden met een resultaat uit verhuur van € 103.000,-, gaat het hof ervan uit dat op dit verzoek in hoger beroep niet meer hoeft te worden beslist.

5.8.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:

bepaalt met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2013 en het daarbij als herhaald en ingelast beschouwde convenant en ouderschapsplan van 14 december 2012, de door de man met ingang van 9 januari 2015 aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 290,- (TWEEHONDERDNEGENTIG) per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek,

mr. M. Meerman-Padt, bijgestaan door mr. H. Sapir als griffier, en is op 25 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature