Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Belediging Sylvana Simons en groepsbelediging.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/659345-16 (Promis)

Datum uitspraak: 18 mei 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,

[woonplaats] .

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 13 april 2017. Op 8 mei 2017 is het onderzoek op de terechtzitting formeel gesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat mr. T.J. Lindhout, gemachtigd raadsvrouw van verdachte, naar voren heeft gebracht.

2 Inleiding

Naar aanleiding van de aangifte op 31 mei 2016 van [slachtoffer] van racisme, seksisme, haatzaaierij en bedreiging in berichten aan en over haar is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek 13Panchax gestart. Op 16 december 2016 heeft [slachtoffer] nog een aangifte gedaan in verband met dit onderzoek.

Verdachte is één van de 22 personen in het onderzoek 13Panchax waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de 22 zaken staat op zich, maar de aanleiding is dezelfde.

Aangeefster [slachtoffer] verklaart kort gezegd dat zij vooral na een aantal televisie uitzendingen, waaronder die op 13 mei 2015 en 18 mei 2016 toen zij te gast was bij het programma ‘De Wereld Draait Door’, is geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid op haar persoon gerichte negatieve uitingen op internet, social media en televisie. Volgens aangeefster is dit structureel van aard sinds mei 2015 en is in haar woorden ‘de hel losgebarsten’ sinds de uitzending in mei 2016, waarin onder meer haar toetreding tot de politieke partij DENK ter sprake is geweest. Zij geeft aan dat het haar steeds persoonlijker, ook zakelijk, raakt en zij zich zeer bedreigd voelt mede vanwege de massaliteit en de inhoud van de uitingen. Aangeefster heeft materiaal dat voor een deel door haarzelf en voor een deel door anderen is verzameld aan de politie ter beschikking gesteld. Dit materiaal is onderzocht en geprobeerd is de identiteit te achterhalen van de personen die berichten hebben geplaatst.

De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van juist deze 22 personen, waaronder verdachte, is gekomen. De basis voor het politie onderzoek is het door aangeefster [slachtoffer] overhandigde materiaal. Dit betreffen uitlatingen die aangeefster als het meest ernstig ervaart. Het OM heeft het materiaal geselecteerd aan de hand van de criteria: strafwaardigheid van de uitlating, bevat een uitlating een racistische – , discriminerende, beledigende en/of geweldscomponent. Vervolgens is geprobeerd om de personen die de geselecteerde uitlatingen hebben gedaan, te identificeren. Dit heeft in eerste instantie geleid tot het besluit twintig personen te vervolgen. Na een tweede aangifte van [slachtoffer] op 16 december 2016 zijn nog twee personen als verdachten aangemerkt en vervolgd.

Het OM heeft deze 22 zaken gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft de zaken gedeeltelijk gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld. De 22 verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

feit 1

hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten moslims en/of negroide personen, wegens hun ras, door (middels een facebookaccount “ [verdachte] ”) een bericht op facebook te plaatsen/delen met de inhoud: “Ach weet je waar moslim voor staat Met Ons Samen Leven Is Moeilijk dus kan dat apen volk nix kwalijk nemen en als het niet naar hun zin in tifstralen ze toch lekker op naar de rimboe waar het alzo goed is maar ook geen uitkeringen of wat voor geld dan ook van Nederland geven zo dat wij Nederlanders of zo als die bokito het zegt ‘het blanke tokkie volk’ het weer eens goed kunnen krijgen ooit waren wij het rijkste land terwel we 1 van de kleinste landen zijn dus als het niet bevalt pleur dan lekker op”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

feit 2

hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding heeft beledigd door (middels een facebookaccount “ [verdachte] ”) een bericht op facebook te plaatsen/delen met de inhoud: “Ach weet je waar moslim voor staat Met Ons Samen Leven Is Moeilijk dus kan dat apen volk nix kwalijk nemen en als het niet naar hun zin in tifstralen ze toch lekker op

naar de rimboe waar het alzo goed is maar ook geen uitkeringen of wat voor geld dan ook van Nederland geven zo dat wij Nederlanders of zo als die bokito het zegt ‘het blanke tokkie volk’ het weer eens goed kunnen krijgen ooit waren wij het rijkste land terwel we 1 van de kleinste landen zijn dus als het niet bevalt pleur dan lekker op”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

4 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5 Waardering van het bewijs

5.1.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen.

Ten aanzien van de tenlastegelegde periode geeft de officier van justitie aan dat de ruime periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 is gekozen omdat het technisch niet mogelijk is te achterhalen wanneer precies het bericht is geplaatst. Wel is duidelijk dat de vele negatieve reacties op aangeefster [slachtoffer] , die aanleiding waren voor het onderzoek 13Panchax, verband houden met de actieve deelname van aangeefster [slachtoffer] aan de zogenoemde ‘Zwarte Pietendiscussie’. De eerste keer dat aangeefster zich hier in het openbaar over heeft uitgelaten is op 7 oktober 2014 geweest. Het bericht moet daarom na deze datum zijn geplaatst, aldus de officier van justitie. Op 11 oktober 2016 is verdachte door de politie verhoord.

5.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het bericht in de tenlastegelegde periode is geplaatst. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte een groep mensen wegens hun ras heeft beledigd, maar hoogstens wegens hun godsdienst. Omdat dit niet ten laste is gelegd dient vrijspraak te volgen voor feit 1, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich niet uitgelaten over het bewijs.

5.3.

Oordeel van de rechtbank

5.3.1.

Nadere bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1

Het door verdachte geplaatste bericht is onder feit 1 tenlastegelegd als groepsbelediging in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte heeft bekend dat hij het betreffende bericht op Facebook heeft geplaatst. De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de zogenoemde ‘Zwarte Pietendiscussie’ al voor aanvang van de ten laste gelegde periode plaats vond. Nu verdachte heeft verklaard dat hij op aangeefster [slachtoffer] doelde, gaat de rechtbank, met de officier van justitie, uit van de datum waarop aangeefster [slachtoffer] zich in het openbaar in die discussie mengde. Dat is het geval vanaf 7 oktober 2014. Nu niet precies is aan te geven wanneer het bericht is geplaatst, zal de rechtbank ervan uitgaan dat het bericht in de tenlastegelegde periode is geplaatst.

Een op Facebook geplaatst bericht moet worden aangemerkt als een geschrift. Ook aan het vereiste van openbaarheid en de opzet daarop is voldaan. Verdachte heeft op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn bericht een groot publiek zou bereiken.

De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging is opgenomen ‘wegens hun ras’ en niet (ook) ‘wegens hun godsdienst’. De beoordeling door de rechtbank dient zich daarom te beperken tot de vraag of kan worden bewezen dat verdachte zich negatief heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras. Verdachte heeft het in zijn bericht over ‘dat apen volk’ en dat ‘ze’ lekker moeten op tifstralen naar de ‘rimboe’. Aan ‘dat apen volk’ moeten geen uitkeringen of wat voor geld dan ook van Nederland worden gegeven. Het ontvangen van uitkeringen is een bekend racistisch stereotype. Voorts gebruikt verdachte het woord ‘bokito’, daarmee aangeefster [slachtoffer] bedoelend. Alles overwegend en in onderlinge samenhang beziend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten negroïde personen, wegens hun ras.

Met de door hem gebruikte woorden duidt verdachte negroïde personen op een denigrerende manier aan en maakt hij duidelijk dat zij wat hem betreft niet welkom zijn in Nederland. Tenslotte verwijt verdachte deze personen ook nog eens dat zij uitkeringen of ‘ander geld van Nederland’ ontvangen, waardoor ‘wij Nederlanders’, waarmee hij blijkens de woorden ‘blanke tokkie volk’ kennelijk uitsluitend blanke Nederlanders bedoelt, minder welvarend zijn. Dit alles bij elkaar genomen levert naar het oordeel van de rechtbank een beledigende uitlating op, gericht op negroïde personen wegens hun ras. Er zijn geen omstandigheden (publiek debat, geloofsovertuiging of artistieke expressie) gebleken die maken dat de context waarin de uitlating is gedaan, het beledigende karakter van de uitlating wegneemt.

Verdachte heeft verklaard dat hij zijn mening wilde uiten en dat het niet als belediging of discriminatie was bedoeld. Het bericht bevat (behalve de woorden met betrekking tot moslim die buiten bespreking moeten blijven) echter niets anders dan beledigende woorden jegens negroïde personen en daarom kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het beledigend karakter van zijn uitlating.

De rechtbank is van oordeel dat feit 1, groepsbelediging, wettig en overtuigend is bewezen.

Ten aanzien van feit 2

Het door verdachte geplaatste bericht is tevens, onder feit 2, tenlastegelegd als belediging van aangeefster [slachtoffer] in de zin van artikel 266 Sr . Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.

Er is sprake van belediging wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Hieronder wordt ook begrepen het geval dat gebruik wordt gemaakt van Facebookprofielen die voor meer personen toegankelijk zijn (HR 5 juli 2011, NJ 2011, 325). Vereist is voorts dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde. In het geval van openbare belediging moet het (voorwaardelijk) opzet van de dader ook op de openbaarheid zijn gericht.

In het voorgaande met betrekking tot feit 1 is al geoordeeld dat een op Facebook geplaatst bericht moet worden aangemerkt als een geschrift. Ook aan het vereiste van openbaarheid en de opzet daarop is voldaan.

Verdachte heeft in zijn bericht op Facebook aangeefster [slachtoffer] ‘die bokito’ genoemd. Het is een feit van algemene bekendheid dat Bokito de naam van een gorilla betreft. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft het geen betoog dat aangeefster [slachtoffer] door deze uitlating en het bericht in totaliteit in haar eer en goede naam is aangerand.

De rechtbank is van oordeel dat feit 2, belediging, wettig en overtuigend is bewezen.

5.4.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en feit 2

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 27 juni 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (dossierpagina’s C4 002 – 004).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:

Op 31 mei 2016 deed [slachtoffer] aangifte ter zake van belediging en aanzetten tot haat/geweld. Aangeefster [slachtoffer] voegde meerdere bijlagen, voorzien van de gedane uitlatingen bij de aangifte. Wij zagen een bijlage met de volgende uitlating: “Ach weet je waar moslim voor staat Met Ons Samen Leven Is Moeilijk dus kan dat apen volk nix kwalijk nemen en als het niet naar hun zin is tifstralen ze toch lekker op naam de rimboe waar het alzo goed is maar ook geen uitkeringen of wat voor geld dan ook van Nederland geven zo dat wij Nederlanders of zo als die bokito het zegt ‘het blanke tokkie volk’ het weer eens goed kunnen krijgen ooit waren wij het rijkste land terwel we 1 van de kleinste landen zijn dus als het niet bevalt pleur dan lekker op”. Dit bericht werd op Facebook geplaatst door een persoon die gebruik maakte van de profielnaam: “ [verdachte] ”.

2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer [nummer] van 11 oktober 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 3] en [naam 4] (dossierpagina’s C4 011 – 013).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

Mijn profielnaam op Facebook is [verdachte] . U laat mij een screenshot zien van de reactie. U zegt dat u een onderzoek gedaan heeft op Facebook en een reactie van mij heeft aangetroffen. Kort nadat ik dat bericht had geplaatst werd ik al geblokt. De reden dat ik dit erop heb gezet is meer het feit van de Zwarte Pietendiscussie. Zij heeft gezegd van ‘het blanke tokkie volk’ en ‘ze zijn vergeten de Nederlanders te vergassen’. Met ‘zij’ bedoel ik [slachtoffer] .

6 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

feit 1

op een tijdstip gelegen in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 31 mei 2016 in Nederland, zich in het openbaar bij geschrift en opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten negroïde personen, wegens hun ras, door middels Facebookaccount “ [verdachte] ” een bericht op Facebook te plaatsen en te delen met de inhoud: “Ach weet je waar moslim voor staat Met Ons Samen Leven Is Moeilijk dus kan dat apen volk nix kwalijk nemen en als het niet naar hun zin in tifstralen ze toch lekker op naar de rimboe waar het alzo goed is maar ook geen uitkeringen of wat voor geld dan ook van Nederland geven zo dat wij Nederlanders of zo als die bokito het zegt ‘het blanke tokkie volk’ het weer eens goed kunnen krijgen ooit waren wij het rijkste land terwel we 1 van de kleinste landen zijn dus als het niet bevalt pleur dan lekker op”;

feit 2

op een tijdstip gelegen in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 31 mei 2016 in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift heeft beledigd door (middels Facebookaccount “ [verdachte] ” een bericht op Facebook te plaatsen en te delen met de inhoud: “Ach weet je waar moslim voor staat Met Ons Samen Leven Is Moeilijk dus kan dat apen volk nix kwalijk nemen en als het niet naar hun zin in tifstralen ze toch lekker op naar de rimboe waar het alzo goed is maar ook geen uitkeringen of wat voor geld dan ook van Nederland geven zo dat wij Nederlanders of zo als die bokito het zegt ‘het blanke tokkie volk’ het weer eens goed kunnen krijgen ooit waren wij het rijkste land terwel we 1 van de kleinste landen zijn dus als het niet bevalt pleur dan lekker op”.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7 Strafbaarheid van de feiten

De rechtbank zal moeten toetsen of een veroordeling is toegestaan, omdat dit een beperking inhoudt van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Wat betreft feit 2, de belediging vaan aangeefster zal tevens nagegaan moeten worden of het tweede lid van artikel 266 Sr toepasselijk is. Het criterium ‘bijdrage aan een maatschappelijk debat’ valt eveneens onder de toetsing van artikel 10 EVRM zodat dit niet apart zal worden besproken.

De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).

Artikel 10 lid 2 EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. De artikelen 137c en 266 Sr zijn bij wet voorziene beperkingen, welke beperkingen een geoorloofd doel dienen. Te weten het belang van non-discriminatie volgens de beginselen van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie respectievelijk het belang dat iedereen aanspraak heeft op een respectvolle bejegening. De uitlating van verdachte kan niet worden beschouwd als bijdrage aan een maatschappelijk debat. Hij heeft zich via Facebook op een laatdunkende manier uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras. Daarnaast heeft hij aangeefster [slachtoffer] beledigd. Enige inhoudelijke bijdrage aan welke discussie ook is in de woorden die verdachte heeft gebruikt niet te ontdekken.

De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting. Het kan zo zijn dat verdachte het niet eens is met de opvattingen van aangeefster [slachtoffer] , maar dat vormt nog geen vrijbrief om een bericht zoals door hem geplaatst op het internet te zetten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.

Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat een veroordeling van verdachte in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting betreft en het bewezen geachte feit strafbaar is. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

8 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9 Motivering van de straf

9.1.

Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door het OM bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 450,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van negen dagen.

9.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verdachte dient te worden schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat het OM in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld door wel verdachte (en 21 anderen) te vervolgen en niet de duizenden andere personen die een bericht omtrent aangeefster [slachtoffer] op social media hebben geplaatst.

9.3.

Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.

De zaak van verdachte maakt deel uit van een niet alledaags proces. In de eerste plaats is dat vanwege de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. In dit proces zijn alle zaken aangebracht voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Amsterdam. Alle 22 zaken worden min of meer gelijktijdig behandeld. Deze aanpak staat het Openbaar Ministerie vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verdachte heeft hier niet voor gekozen. Daar komt bij dat verdachte nu bij een strafoplegging een veroordeling door de meervoudige kamer op zijn strafblad heeft staan in plaats van een veroordeling door de politierechter. Dat kan voor een verdachte relevant zijn.

Het volgende aspect hangt met het vorige samen: de royale aandacht van de media. Zowel voorafgaand als tijdens het proces hebben verschillende media aandacht besteed aan de zaak. Verschillende verdachten en/of hun raadslieden zijn door media benaderd. Hoewel de media-aandacht zonder meer begrijpelijk is, is dat iets waar de verdachten – over het algemeen – niet op zaten te wachten. De impact van de zaak en de bijbehorende media-aandacht zijn voor de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen. De rechtbank zal daarbij onderscheid maken tussen verdachten die op de terechtzitting zijn verschenen – en daarmee verantwoordelijkheid hebben genomen – en verdachten die ervoor hebben gekozen om niet te verschijnen. Voor de laatste groep is de impact immers kleiner dan voor de eerste.

Er zijn veel meer reacties aan het adres van aangeefster geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was en is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Het is een feit dat veel anderen dan de 22 verdachten mogelijk strafbare uitlatingen hebben gedaan op social media, maar hiervoor niet bij de rechter ter verantwoording worden geroepen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verdachten die wel worden vervolgd zich enigszins ‘kop van jut’ voelen. Wat dit betreft hecht de rechtbank eraan om – misschien ten overvloede – op te merken dat iedere verdachte alleen terecht staat voor de uitlating die hij of zij zelf heeft gedaan. Voor de omstandigheid dat er mogelijk duizenden berichten hebben gecirculeerd waarin anderen mevrouw [slachtoffer] onheus hebben bejegend geldt hetzelfde.

Tenslotte hecht de rechtbank eraan om een opmerking te maken over de vrijheid van meningsuiting. Een aantal verdachten heeft aangegeven van die vrijheid gebruik te hebben gemaakt en dat daarom een straf niet op zijn plaats is. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet waarom zij van oordeel is dat verdachte die vrijheid niet binnen de daarvoor gestelde kaders heeft gebruikt en mogen gebruiken. Simpel gezegd verdient verdachte daarom een straf. Enerzijds is de oplegging van een straf bedoeld om aan verdachte duidelijk te maken dat hij te ver is gegaan en dat hij in het vervolg binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dient te blijven. Anderzijds is het de hoop van de rechtbank dat de oplegging van straffen aan deze verdachten duidelijk maakt aan de maatschappij dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft. Je mening geven mag, die vrijheid is groot, zeker als die past in een maatschappelijk debat. Maar wanneer deze mening een belediging, bedreiging, opruiing of discriminatie betreft, is er sprake van strafbaar gedrag.

Tenslotte is het de vraag wat het voorgaande betekent voor de straf die verdachte krijgt.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een groep mensen wegens hun donkere huidskleur. Hij heeft deze groep als minderwaardig aangemerkt, door aan te geven dat negroïde mensen uit Nederland dienen te vertrekken en dat zij ervoor zorgen dat blanke Nederlanders minder welvarend zijn. De rechtbank is van oordeel dat voor dergelijke uitlatingen geen plaats is in onze maatschappij, waar gelijkheid tussen alle mensen één van de kernwaarden is.

Daarnaast heeft hij aangeefster [slachtoffer] beledigd door haar ‘die bokito’ te noemen. Hierdoor is zij in haar eer en goede naam aangetast. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de impact die de diverse uitlatingen aan het adres van aangeefster op haar heeft gehad.

De rechtbank neemt een geldboete van € 450,00 als uitgangspunt voor groepsbelediging. De rechtbank heeft gezien dat verdachte moet rondkomen van een uitkering en het niet breed heeft. In dit geval heeft verdachte, naast een groep mensen, ook aangeefster persoonlijk beledigd. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een lagere straf dan een geldboete van € 450,00 niet aan de orde is. Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat verdachte niet op de terechtzitting is verschenen. De financiële situatie van verdachte maakt dat termijnbetaling zal worden bepaald.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24a, 24c, 57, 137c en 266 van het Wetboek van Strafrecht .

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11 Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

‘zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras’;

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

‘eenvoudige belediging’.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van negen (9) dagen.

Bepaalt dat de geldboete in negen (9) maandelijkse termijnen van elk € 50,00 (zegge: vijftig euro) mag worden voldaan.

Dit vonnis is gewezen door

mr. C. Klomp, voorzitter,

mrs. E.M.M. Gabel en L.R. Wisse, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature